Hoofdstuk 3 De bank en jouw geld

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld 
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld 

Slide 1 - Tekstslide

3.1 Hoe betaal je?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les weet je over paragraaf 3.1:

  • Wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil
  • Welke geldfuncties er zijn
  • Hoe je het saldo op je betaalrekening controleert
  • Welke manieren van electronisch betalen er zijn


Slide 3 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord betalen?

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Tekstslide

Indirecte ruil

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Indirecte ruil
Directe ruil

Slide 8 - Sleepvraag

Geldfuncties

Slide 9 - Tekstslide


Welke geldfunctie zie je op de afbeelding?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 10 - Quizvraag

Spaarmiddel
Rekenmiddel
Ruilmiddel

Slide 11 - Sleepvraag

Saldo


Het geld dat je op je bankrekening hebt staan.

Slide 12 - Tekstslide

(Nieuw) Saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht saldo berekenen

Henk heeft een saldo van €109,95. Hij betaald bij de winkel een frikandellenbroodje van €1,25 met zijn pinpas. Op internet koopt hij een game van €34,59 en betaald deze met ideal. Henk heeft een bijbaantje en zijn baas maakt zijn loon over van €59,95. Wat is het nieuwe saldo van Henk?  Reken de opgave uit op het kladblad dat je hebt gekregen.

Slide 14 - Tekstslide

Saldo berekenen

€109,95 - €1,25 = €108,70 - €34,59 = €74,11 + €59,95 = €134,06

Nieuw Saldo €134,06

Slide 15 - Tekstslide

Electronisch betalen

Betalen via internet, met je bankpas of met je telefoon.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Elektronisch betalen

Slide 18 - Tekstslide

3.2 Wat levert sparen op?

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les weet je over paragraaf 3.2:

  • Welke spaarmotieven je kunt hebben
  • Welke spaarrekeningen er zijn
  • Hoe je de rente over 1 of meerdere jaren berekent
  • Hoe je de rente over 1 of meerdere maanden berekent

Slide 20 - Tekstslide

Wat betekent het begrip sparen?






Het niet uitgeven van een deel van je inkomen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Noem de drie spaarmotieven.

Slide 23 - Woordweb

Spaarmotieven
Spaarmotieven zijn redenen om te sparen:

  1. Voor een doel: bijvoorbeeld over twee jaar een scooter
  2. Uit voorzorg: bijvoorbeeld voor een wasmachine die kapot kan gaan
  3. Voor de rente

Slide 24 - Tekstslide

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
A
Spaarredenen
B
Spaarmotivatie
C
Spaarmotieven
D
Reserveer redenen

Slide 25 - Quizvraag

Soorten spaarrekeningen
Gewone spaarrekening (bijvoorbeeld jongerenspaarrekening)
Spaardeposito
Variabele rente
Vaste rente
Rente kan veranderen
Rente kan niet veranderen

Slide 26 - Tekstslide

Wat is rente?
Dat is een vergoeding van de bank over je spaargeld, omdat de bank jouw geld mag gebruiken.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Wordt spaarrente maandelijks of jaarlijks berekend?
A
Maandelijks
B
Jaarlijks

Slide 29 - Quizvraag

€580,- op spaarrekening met rente van 1,8%
Hoeveel rente krijg je na 1 jaar?
A
€10,44
B
€10,00
C
€0,87

Slide 30 - Quizvraag

rentebedrag per maand
rentepercentage : 100 x spaarbedrag : 12

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht rentebedrag per maand berekenen


Je zet €1650,- op een spaarrekening tegen 1,6% rente. Hoeveel rente ontvang je na 7 maanden?

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht rente per maand berekenen

1,6 : 100 x €1650,- = €26,40 : 12 = €2,20 per maand

€2,20 x 7 = €15,40 voor 7 maanden

Slide 33 - Tekstslide

3.3 Geld lenen kost geld!

Slide 34 - Tekstslide

Leenmotieven (redenen om te lenen)

Slide 35 - Tekstslide

De 3 leenvormen zijn:
  • Persoonlijke lening : Je krijgt een bedrag dat je in een vast aantal termijnen terug moet betalen.
  • Doorlopend krediet : Je mag steeds tot een maximum afgesproken bedrag lenen. Het bedrag dat je hebt afgelost, mag je weer opnieuw lenen.
  • Salaris krediet : Ben je meerderjarig dan mag je meer geld uitgeven dan dat er op je rekening staat. Je kunt dan rood staan.

Slide 36 - Tekstslide

Koop op afbetaling

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Kredietkosten

  • Kosten van een lening

Slide 39 - Tekstslide

3.4 Wat is verzekeren?

Slide 40 - Tekstslide

Verzekeren is:
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade van een verzekerde door de verzekeraar.

Slide 41 - Tekstslide

Verzekeraar
Verzekerde

Slide 42 - Tekstslide

Polis
Een bewijs van verzekering.

Slide 43 - Tekstslide

Premie?
Polis?

Slide 44 - Tekstslide

Verzekeringskosten
Het afsluiten van een verzekering kost geld. In het eerste jaar betaal je eenmalig een bedrag voor de polis (verzekeringsbewijs). Dit noem je poliskosten. Over de premie en de poliskosten betaal je ook nog 21% assurantiebelasting.

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Vragen?

Slide 47 - Tekstslide