Chapitre 2 D grammaire

B1: Chapitre 2
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

B1: Chapitre 2

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulaire et phrases-clés

Slide 2 - Tekstslide

Traduis F-N:
aimer
A
leuk vinden
B
liever hebben
C
stom vinden
D
houden van

Slide 3 - Quizvraag

Traduis F-N:
préférer
A
een hekel hebben aan
B
liever hebben
C
houden van
D
leuk vinden

Slide 4 - Quizvraag

Traduis F-N:
quoi
A
wat
B
dat
C
zo
D
daarom

Slide 5 - Quizvraag

Traduis F-N:
je prends
A
ik wil
B
ik neem
C
ik ga
D
ik doe

Slide 6 - Quizvraag

Traduis F-N:
après
A
nu
B
straks
C
na, daarna
D
zo

Slide 7 - Quizvraag

Traduis N-F:
kopen
A
adorer
B
manger
C
habiter
D
acheter

Slide 8 - Quizvraag

Traduis N-F:
de ui
A
la crêpe
B
l'ognon
C
l'œuf
D
le légume

Slide 9 - Quizvraag

Traduis N-F:
vanavond
A
ce soir
B
tu veux
C
le beurre
D
manger

Slide 10 - Quizvraag

Traduis N-F:
de tomaat
A
le tomat
B
le tomate
C
la tomat
D
la tomate

Slide 11 - Quizvraag

Traduis N-F:
de pizza
A
le pizze
B
la pizze
C
le pizza
D
la pizza

Slide 12 - Quizvraag

Traduis N-F:
de chocolade

Slide 13 - Open vraag

Traduis N-F:
Wat is dat?

Slide 14 - Open vraag

Traduis N-F:
het vlees

Slide 15 - Open vraag

Traduis N-F:
Houd je van cola?

Slide 16 - Open vraag

Traduis N-F:
Dat is een hartige taart.

Slide 17 - Open vraag

Grammaire:
regelmatige werkwoorden op -er

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Stappenplan
1. Haal '-er' van het werkwoord af.
    acheter --> achet
2. Kijk naar het persoonlijk voornaamwoord:
     je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles
3. Zet de goede uitgang erachter.

Slide 20 - Tekstslide

Uitgangen bij pers. vnw.
je            -->   -e                            je               déteste
tu            -->   -es                         tu              détestes
il/elle     -->   -e                            il/elle      déteste
on           -->   -e                            on            déteste
nous      -->   -ons                       nous      détestons
vous       -->   -ez                         vous       détestez
ils/elles -->   -ent                       ils/elles détestent

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Faire (maken)
Van je onlinemateriaal:
Chapitre 2 Oh c'est bon!
D Grammaire

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de stam van parler?

Slide 26 - Open vraag

Wat is de stam van marcher?

Slide 27 - Open vraag

Sleep de uitgangen naar de juiste plek!

Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 28 - Sleepvraag

donner - tu ...
A
donner
B
donne
C
donnes
D
donnons

Slide 29 - Quizvraag

danser - elle ...
A
dansons
B
danses
C
danse
D
dansez

Slide 30 - Quizvraag

demander - nous ...
A
demandez
B
demandent
C
demandons
D
demande

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal:
hij praat
A
il parles
B
il parlons
C
il parler
D
il parle

Slide 32 - Quizvraag

Grammaire: de ontkenning

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide


Maak de zin ontkennend:
Nous parlons français.

Slide 38 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
Elle danse toute seule.

Slide 39 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
Charlotte travaille au restaurant. 

Slide 40 - Open vraag

Fin du cours! Bon courage!

Slide 41 - Tekstslide