Like and As

Like & as
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Like & as

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les kunnen jullie:
- Het verschil tussen like & as begrijpen.
- Like & as op de juiste manier toepassen in vergelijkingen. 


Slide 2 - Tekstslide

Like en As betekenen?
A
Net leuk
B
Alsof
C
als dat
D
Net als

Slide 3 - Quizvraag

LIKE / AS

Like en as worden gebruikt om een vergelijking te maken tussen twee mensen of dingen. 

Slide 4 - Tekstslide

LIKE
Like wordt gebruikt om iets te zeggen over zelfstandig naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.

Dit betekent dat je like gebruikt om iets te zeggen over:
- Hoe een persoon of ding iets doet.
- Hoe een persoon of ding eruit ziet.


Slide 5 - Tekstslide

As
As gebruik je voor bijzinnen en in combinatie met voorzetsels.

Dit betekent dat je as gebruikt om iets te zeggen over:
- Waarvoor iets gebruikt wordt.
- Het beroep dat iemand beoefent.
- De tijd waarin iets gebeurt.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden
Like:
it fits like a glove. (hoe iets gedaan wordt)
She is acting like a queen. (hoe iets gedaan wordt)
As:
As in the past year, I am going to France. (voorzetsel: in)
I work as a teacher at an elementary school. (beroep: teacher)

Slide 7 - Tekstslide


He cooks ______ a chef.
A
like
B
as

Slide 8 - Quizvraag

He is working ______ a supervisor.
A
like
B
as

Slide 9 - Quizvraag

1. My brother is not ______ me.
A
like
B
as

Slide 10 - Quizvraag

2. He got the best score, _______ it was expected
A
like
B
as

Slide 11 - Quizvraag

3. Don't behave _______ a child.
A
like
B
as

Slide 12 - Quizvraag

4. He looks very much ________ his grandfather.
A
like
B
as

Slide 13 - Quizvraag

5. ________ you can imagine, I couldn't convince him to sell his business.
A
like
B
as

Slide 14 - Quizvraag

6. _______ you can see, this is the most expensive watch that our store sells.
A
like
B
as

Slide 15 - Quizvraag

He speaks ____ a native speaker.
A
Like
B
As

Slide 16 - Quizvraag

He seems smart ____ a fox.
A
Like
B
As

Slide 17 - Quizvraag

My friend thinks ____ I do.
A
Like
B
As

Slide 18 - Quizvraag

Please don't use my plate ____ an ashtray.
A
Like
B
As

Slide 19 - Quizvraag

____ a parent, please let me tell you...
A
Like
B
As

Slide 20 - Quizvraag

I look ____ my father.
A
Like
B
As

Slide 21 - Quizvraag

Wat vind je nog moelijk?

Slide 22 - Open vraag

Start working on the exercises in your workbook.

WB B page 45 ex. 27 and 28 (is also homework)

Slide 23 - Tekstslide

0

Slide 24 - Video

0

Slide 25 - Video