In deze les zitten 15 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 75 min
Onderdelen in deze les
Intro les Kap 3 havo 2
Deutsche Feste
Duitse feesten
Slide 1 - Tekstslide
Wat leer ik in deze les?
Ik weet nu meer over bepaalde feesten in Duitsland.
Ik weet wanneer ik in het Duits u of jij moet zeggen.
Herhaling:
Ik herhaal de lidwoorden en de ww haben en sein in het Duits.
Ik ga kennis maken met de zwakke ww en het woord (fe)esttenten.
I
Slide 2 - Tekstslide
Duitse feesten / Deutsche Feste
Duitsland: zo dichtbij en toch zo verschillend. Ook wat de feestdagen betreft. Niet alle feestdagen zijn dezelfde als de onze en ze worden ook niet allemaal op dezelfde manier gevierd.
In Duitsland hebben ze bijv. Martinstag. Ze vieren het in november.
Kijk eerst naar de film en maak kennis met dit feest.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Sint. Martin war een Romeinse soldaat ...................
A
die tegen armoede heeft gevochten
B
die zijn mantel in de helft heeft gesneden om met een bedelaar tijdens een sneeuwstorm te delen,
C
en zijn wapens waren van staal en steen en hout.
Slide 5 - Quizvraag
Kijk naar de volgende film. Maak een kennis met de andere Duitse feestdagen. Let op de volgorde van de feestdagen.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
learningapps.org
Slide 8 - Link
Uitleg filmpjes en huiswerk
Eerst een filmpje!
Wanneer zeg je in Duitsland U of Jij:
Oftewel wanneer Sie of du?
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
werktaak a2 Kap 3
Filmpje gezien? Dan nu oef 3.3 in het werkboek maken.
Wrd A: maken oef 3.5 ( en 3.4 raad de betekenis)
herhaling gramm persoonlijk vwn. en haben/sein oef 3.6ab
Kijk het uitlegfilmpje over de zwakke ww
In de volgende les heb je bovenste af en gedaan
in de les gaan we 5.2abc maken
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
leertaak a2
Leren Kap 3 wrd A allemaal Duits -NL helft
zie tb Seite 41
of ga naar de Quizlet
https://quizlet.com/_5kxq18
Slide 13 - Tekstslide
Evaluatie leerdoelen
Nieuw:
Ik weet nu meer over bepaalde feesten in Duitsland.
Ik weet wanneer ik in het Duits u of jij moet zeggen.
Herhaling:
Ik ken de persn. vnw in het Duits.
Ik kan de WW haben en sein toepassen en heb de eerste stappen met de zwakke ww gezet.