In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Wat is de naam van IBO 5
A
Kwaliteit leveren
B
Uitvoeren van mijn werk
C
Samenwerken
D
Gezond en veilig werken
Slide 1 - Quizvraag
Nederlands
Werkwoordspelling
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoelen
Je leert hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.
Slide 3 - Tekstslide
Werkwoorden....
Komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de juiste vorm op?
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
Je moet goed opletten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?
Slide 4 - Tekstslide
De docent (belonen)……………………. de leerlingen.
Slide 5 - Open vraag
Ik (worden)…………………..….. moe van al die opdrachten.
Slide 6 - Open vraag
(Vinden)……………………….……….…..jij ze wel leuk dan?
Slide 7 - Open vraag
Persoonsvorm
Verander de zin van het enkelvoud naar het meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. Ik loop naar huis / wij lopen naar huis
Verander de zin van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. Ik loop naar huis/ ik liep naar huis
Slide 8 - Tekstslide
Stam en ik-vorm
Stam Hele werkwoord - en werken --> werk lachen --> lach
Soms moet je de stam aanpassen om een goede ik-vorm te krijgen: hele ww stam ik-vorm krabben krabb krab lopen lop loop
Slide 9 - Tekstslide
tegenwoordige tijd (nu of later)
ik (aangepaste) stam ik antwoord, ik verhuis
jij, je Ik-vorm +t jij antwoordt, je verhuist
hij, zij, het , u k-vorm +t hij antwoordt, zij verhuist
wij, we hele werkwoord wij antwoorden, we verhuizen
jullie hele werkwoord jullie verhuizen
zij, ze hele werkwoord zij antwoorden, ze verhuizen
Slide 10 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd = nu
(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart
Slide 11 - Quizvraag
Tegenwoordige tijd = nu
(gebeuren) Er ... een ongeluk.
A
gebeurde
B
gebeurd
C
gebeurt
D
gebeurdt
Slide 12 - Quizvraag
werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende
Slide 13 - Quizvraag
Vinden - Tegenwoordige tijd Hoe ....(vinden) jij je nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt
Slide 14 - Quizvraag
Vinden - Tegenwoordige tijd Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
werkwoordspelling tegenwoordige tijd ... (slagen) je moeder nu voor haar examen?
Slide 19 - Open vraag
werkwoordspelling tegenwoordige tijd ... (houden) jij nog van hem?
Slide 20 - Open vraag
werkwoordspelling tegenwoordige tijd Je bent jarig, dus je ... (trakteren) de hele klas.
Slide 21 - Open vraag
werkwoordspelling tegenwoordige tijd Het kind ... (knoeien) met het eten.