2022 schrijfexamen 2F - nog even herhalen

Schrijfexamen 2F
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Schrijfexamen 2F

Slide 1 - Tekstslide

Schrijven 2F:
- 60 minuten;
- Op de computer;
- 15 minuten voor tijd aanwezig zijn bij het lokaal;
- Woordenboek mag gebruikt worden;
- Vergeet je legitimatie niet!


Slide 2 - Tekstslide

Onderdelen die je kunt verwachten (3!)
 
  • Een zakelijke/ persoonlijke e-mail of een zakelijke/ persoonlijke brief.
  • Een verslag, recensie of artikel (blog) voor bijvoorbeeld een website.
  • Formulier invullen, een advertentie opstellen, een oproep schrijven.

DENK AAN DE TIJD: je hebt maar een uur, dus 60 minuten.
20 minuten (maximaal) per opdracht.

Slide 3 - Tekstslide

Formulier

Slide 4 - Tekstslide

Wat is burgerlijke staat?
A
nationaliteit
B
gehuwd, ongehuwd, gescheiden, etc.
C
meerderjarig of minderjarig
D
BSN-nummer

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een functie?
A
horecamedewerker
B
student
C
goed samenwerken
D
klantvriendelijk

Slide 6 - Quizvraag

Wat vul je in bij referentie?
A
het adres van je ouders
B
naam van een vorige werkgever, stagebegeleider of mentor
C
wat je graag doet in je vrije tijd
D
de naam van een collega

Slide 7 - Quizvraag

Indeling zakelijke e-mail
Lees de opdracht goed door; aan wie, waarover gaat de brief:

  • eerste alinea: aanleiding, de reden of situatie beschrijven
  • volgende alinea's: situatie toelichten, aanvullende informatie
  • laatste alinea: twee passende slotzinnen: sluit af met wat je van de ontvanger verwacht
Denk ook aan de vaste onderdelen!

Slide 8 - Tekstslide

Schrijfwijze van namen in de aanhef
Geachte of beste mevrouw Sluis,
Geachte of beste mevrouw Sluis - van Wiel,
Geachte of beste mevrouw De Waag - Dekkers,
Geachte of beste mevrouw Van Geest - van der Togt,
Geachte of beste heer Wagemakers,
Geachte of beste heer Van 't Lam,

Slide 9 - Tekstslide

De inleidende zin
  • In de inleidende zin vertel je altijd waarom je de e-mail schrijft.
  • Als in de opdracht staat dat je jezelf moet voorstellen, dan doe je dat ook in de inleidende zin.

Slide 10 - Tekstslide

Het middenstuk
  • Je zakelijke e-mail bestaat altijd uit minimaal één alinea in het middenstuk 
  • In deze alinea's beschrijf je de meeste verplichte punten uit de opdracht 
  • Maak gebruik van de situatiebeschrijving in de opdracht om de verplichte punten te verwerken 
  • Staat de info niet in de situatieomschrijving? Bedenk het dan zelf! 
  • Gebruik makkelijke taal! Zo voorkom je spelfouten

Slide 11 - Tekstslide

INFORMEEL
(vrienden, familie etc.)

  • Schatje 
  • Lieve 
  • Yo coach 
  • Thnxs 
  • Groetjes, see you 

FORMEEL
(instanties)

  • Geachte 
  • Beste 
  • Gebruik u / uw i.p.v. je of jullie 
  • Dank u wel 
  • Met vriendelijke groet 

Slide 12 - Tekstslide

Afsluitende zin
In de afsluitende zin sluit je de brief/e-mail netjes af. Je kunt hier  het laatste verplichte punt voor gebruiken.
  • Ik hoop spoedig van u te horen.
  • Ik ontvang graag snel een reactie.
  • Ik vraag u vriendelijk om binnen twee weken te reageren.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een goede slotgroet in een zakelijke brief of mail?
A
Met vriendelijke groeten,
B
Groetjes,
C
Mvg,
D
Met vriendelijke groet,

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel alinea's moet je zakelijke brief minimaal hebben?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quizvraag

Artikel/verslag/rapport
  • Elk artikel/verslag/rapport bestaat uit: inleiding, kern, slot.
  • Verdeel de inhoud van de opdracht over deze onderdelen! (Bouwplan)
  • Denk aan samenhang in je uitwerking! 
  • Tijdens het schrijfexamen heb je geen toegang tot internet;       informatie haal je uit de examenopdracht of bedenk je zelf.
  • Bedenk een passende titel en gebruik eventueel tussenkopjes.
  • Regels overslaan!

Slide 16 - Tekstslide

BELANGRIJK
  • Houd je aan de volgorde van de opdracht!
  • Drie argumenten geven? -> dan geef je er drie!
  • Twee redenen -> dan geef je er twee!
  • Eindcontrole => alles nakijken!! Controleer ook op spelling, hoofdletters, etc. Staat alles uit de opdracht in je uitwerking?

Slide 17 - Tekstslide

Lees de opdracht en bedenk:
  • Wat moet ik schrijven? (tekstsoort)
  • Waarom? Wat wil ik bereiken? (schrijfdoel)
  • Voor wie schrijf ik dit? (doelgroep)

Slide 18 - Tekstslide

Aandachtspunten
  • Hoofdletters: begin van de zin, namen van mensen, bedrijven, merken, instellingen.
  • Komma's: na aanhef, na afsluiting, na plaats/voor datum,
     in een zin (pauze in de zin), bij een opsomming.
  • Punten: aan het einde van een zin.                
  • Vraagteken: na een vraag (duh).
  • Uitroepteken: NIET GEBRUIKEN bij een zakelijke brief.
  • Geen afkortingen bij zakelijke correspondentie.

Slide 19 - Tekstslide

Aandachtspunten
  • Algemene spelling en woordenschat
    Twijfel je over een woord/weet je niet hoe je het schrijft?
    -> kies een ander woord met dezelfde
    betekenis! (synoniemen)

Slide 20 - Tekstslide

Je hebt dat ................... !(beloven)
- voltooide tijd -

Slide 21 - Open vraag

Welke is juist?
A
juni
B
Juni

Slide 22 - Quizvraag

Het vliegtuig ............... (landen) op Schiphol.
- verleden tijd-
A
landt
B
landde
C
lande
D
landen

Slide 23 - Quizvraag

Pieter ............... (snijden) de worteltjes in kleine stukjes.

Slide 24 - Open vraag

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 25 - Quizvraag

Gijs heeft een zware tijd .................... (hebben)
- voltooide tijd-

Slide 26 - Open vraag

De leraar ....................(vermoeden)
dat het van internet komt.

Slide 27 - Open vraag

..... na het eten ga ik een dutje doen
A
'S Middags
B
'S middags
C
's Middags
D
's middags

Slide 28 - Quizvraag


Zinsopbouw

Slide 29 - Tekstslide

Zinsopbouw
1.  Onderwerp (Iets of iemand die in de zin iets doet/iets is) 
2. Persoonsvorm (eerste werkwoord in de zin)
3. De rest van de zin
4. Het tweede werkwoord

Ik heb een appel gegeten.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

De rest van de zin
Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.

Deze volgorde komt het meest voor
:

1. Tijd 
2. Manier 
3. Plaats




Slide 32 - Tekstslide

Laatste check
  • Inhoud (zit alles wat in de opdracht staat in je uitwerking?)
  • Opbouw: inleiding, kern, slot (samenhang)
  • Afstemming op doel en doelgroep (toon en taalgebruik!)
  • Woordgebruik en woordenschat (niet te veel herhaling?)
  • Spelling, interpunctie, grammatica
  • Leesbaarheid (gebruik titel en tussenkopjes indien nodig. Witregels!)

Slide 33 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 34 - Tekstslide