Na duizenden jaren begon het ijs weer te smelten. De gletsjers trokken zich terug. Nederland werd toen een grote toendra, waar mossen en kleine struikjes groeiden. Na de laatste ijstijd, de Weichsel-ijstijd, leefden er in Nederland rendieren en mammoeten. Rendierjagers trokken rond en maakten jacht op deze dieren. Ze leefden van het vlees. Ze maakten kleren en tenten van de huiden. Van de botten en het gewei maakten ze gereedschap.
Tijdens de ijstijden zakte het water in de zee. Dat kwam doordat de sneeuw niet meer smolt. Daardoor stroomden er geen rivieren meer naar zee. Je kon toen over de bodem van de Noordzee naar Engeland lopen. Misschien kwam je dan een mammoet tegen, of een wolharige neushoorn.
Tijdens de laatste ijstijd was Nederland een koude zandwoestijn. Een harde wind blies duizenden jaren zand van de ene plaats naar de andere. Dit dekzand schuurde langs stenen. Sommige stenen werden prachtig glad geschuurd.