In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 4 videos.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
oefenen leesvaardigheid h 1 t/m 4
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn tekstdoelen
A
amuseren, lezen, slapen
B
activeren, informeren,overtuigen
Slide 2 - Quizvraag
Om het onderwerp te vinden, vraag je jezelf af:
A
Waar gaat deze tekst over?
B
Wat vindt de schrijver van deze tekst
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een deelonderwerp?
A
Een onderwerp van een tekst
B
De titel
C
Een onderwerp van een alinea
D
De schrijver van een tekst
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst
Slide 5 - Quizvraag
In de inleiding van een tekst vind je:
A
een vraag, antwoord op de vraag, aanleiding, samenvatting
B
conclusie, mening, onderwerp van een tekst
C
een vraag,de aanleiding van de tekst,het onderwerp, mening van de schrijver
Slide 6 - Quizvraag
De onderstaande signaalwoorden horen bij het tekstverband tegenstelling: maar, echter, daarentegen
A
juist
B
niet juist
Slide 7 - Quizvraag
de volgende signaalwoorden horen bij het tekstverband: kortom, samenvattend, al met al
A
mening
B
samenvatting
Slide 8 - Quizvraag
10. Feit, mening of argument?
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 9 - Quizvraag
Mening of argument?
Koken is moeilijk.
A
Argument
B
Mening
Slide 10 - Quizvraag
Signaalwoorden voor oorzaak en gevolg
A
waardoor, daardoor, doordat
B
en, bijvoorbeeld, zoals
Slide 11 - Quizvraag
Wat hoort bij de lay-out van een tekst?
A
de lengte van de zinnen
B
de signaalwoorden
C
de woordkeuze van de schrijver
D
het lettertype
Slide 12 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met de LAY OUT van een tekst?
A
de kopie
B
de vergroting
C
de opmaak
Slide 13 - Quizvraag
Wat is geen onderdeel van de lay-out van de tekst?
A
Tussenkopjes boven de deelonderwerpen.
B
Witregels tussen de deelonderwerpen.
C
De auteur van de tekst.
D
Afbeeldingen.
Slide 14 - Quizvraag
Wat valt niet onder de lay out van een tekst?
A
De titel
B
De kernzinnen
C
Grafieken
D
Lettergrootte
Slide 15 - Quizvraag
Welk tekstverband gebruik je om dingen achterelkaar op te noemen?
A
concluderend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
opsommend tekstverband
D
tijdsvolgorde
Slide 16 - Quizvraag
Uitleggend tekstverband
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij
Slide 17 - Quizvraag
welke signaalwoorden horen bij uitleggende tekstverband
A
maar, toch
B
dan ook, dus
C
want, omdat
D
dat wil zeggen, zoals
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen oorzaak en gevolg?
A
Oorzaak is wat iets veroorzaakt, gevolg is het resultaat
B
Oorzaak en gevolg zijn synoniemen
C
Oorzaak en gevolg zijn hetzelfde
D
Oorzaak is het resultaat, gevolg is wat iets veroorzaakt
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde van oorzaak naar gevolgen?
A
Meer mensen, meer voedsel, meer steden en meer handel
B
Meer steden, meer handel, meer voedsel en meer mensen
C
Meer handel, meer voedsel, meer steden en meer mensen
D
Meer voedsel, meer mensen, meer handel, meer steden
Slide 20 - Quizvraag
Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
conclusie
echter
maar
ook
dus
daarnaast
al met al
Slide 21 - Sleepvraag
Als je wilt weten om wat voor tekstsoort het gaat en wat het doel van de tekst is: Je kijkt dan naar de titel, de tussenkopjes en de illustraties. Welke leesstrategie?
A
verkennend
B
zoekend
C
precies
Slide 22 - Quizvraag
Waarom is intensief lezen belangrijk?
A
Omdat globaal lezen geen goede strategie is.
B
Om de inhoud beter te begrijpen.
C
Om hoofd-en bijzaken te vinden.
D
Om de tijd te doden.
Slide 23 - Quizvraag
Wat is intensief lezen?
A
de hele tekst regel voor regel doorlezen
B
zoeken naar bepaalde informatie
C
snel door de tekst gaan om te weten waar het over gaat
D
snel de eerste en laatste alinea van de tekst lezen