Week 39 tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide


Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 2 - Quizvraag

Signaalwoorden gebruik je om...
A
een signaal te geven.
B
structuur in de tekst aan te brengen.
C
om structuur en verbanden in de tekst aan te brengen.

Slide 3 - Quizvraag

Je kunt een tekstverband herkennen aan een signaalwoord. Bijvoorbeeld: maar = tegenstellend tekstverband
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 5 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je?

Slide 6 - Open vraag

Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst zijn woorden, zinnen en alinea's met elkaar verbonden.
Zo'n samenhang noem je een tekstverband.
Elk verband ontstaat door woorden, zinnen of alinea's aan elkaar te plakken met signaalwoorden.
Elk tekstverband heeft zijn eigen signaalwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Vorige week leerde je 
  • chronologisch verband
  • toelichtend verband
  • opsommend verband
  • tegenstellend verband
  • concluderend verband

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling tekstverbanden
chronologisch:
opsommend:
tegenstellend:
toelichtend:

Slide 9 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband: beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Eerst ging ik naar school en daarna ging ik naar de hockey.

Slide 11 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Opsommend verband: er worden dingen achter elkaar opgesomd.

Ik ging naar de supermarkt en daar moest ik appels, brood en cola halen.

Slide 12 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband: er worden zaken tegenover elkaar gezet.

Ik moet mijn huiswerk maken, maar toch ga ik eerst Netflixxen.

Slide 13 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Toelichtend verband: er wordt extra informatie gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Ik vind spannende series erg leuk, zoals The 100 en La Casa de Papel.

Slide 14 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Concluderend verband: er wordt een conclusie getrokken uit eerder informatie in de tekst.

Pieter heeft de hele dag hard gewerkt en daarna nog een zware tennispartij gespeeld. Hij zal dus wel moe zijn.

Slide 15 - Tekstslide

Nieuw in deze paragraaf:
  • samenvattend verband
  • doel-middelverband
  • redengevend verband
  • oorzakelijk verband
  • vergelijkend verband

Slide 16 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Doel-middel: aan de hand van, door middel van, met behulp van, om te, opdat, zodat
Redengevend: daarom, dankzij, de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want
Oorzakelijk: doordat, waardoor, als gevolg van, dus, dankzij
Samenvattend: al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
Vergelijkend: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met


Slide 17 - Tekstslide

zoek op:
het verschil tussen een reden en een oorzaak

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een reden en een oorzaak?

Slide 19 - Open vraag

oefenen
(ook verbanden die we nu nog niet behandeld hebben)

Slide 20 - Tekstslide

Een .... geeft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde aan.
A
samenvattend verband
B
chronologisch verband
C
toelichtend verband
D
opsommend verband

Slide 21 - Quizvraag

Bij een ... worden bepaalde zaken achter elkaar beschreven.
A
concluderend verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
samenvattend verband

Slide 22 - Quizvraag

Bij een ... trekt de auteur een conclusie uit eerdere informatie uit de tekst.
A
concluderend verband
B
chronologisch verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 23 - Quizvraag

Bij een ... geeft de auteur een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
A
samenvattend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
concluderend verband

Slide 24 - Quizvraag

Een ... laat tegenovergestelde zaken zien.
A
opsommend verband
B
Toelichtend verband
C
samenvattend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 25 - Quizvraag

Bij een ... wordt extra informatie gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.
A
Opsommend verband
B
Toelichtend verband
C
Samenvattend verband
D
Chronologisch verband

Slide 26 - Quizvraag

In de vakantie heb ik met vriendinnen afgesproken en daarnaast heb ik ook veel gegamed.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 27 - Quizvraag

Binnenkort gaat mijn broertje voor het eerst naar de middelbare school.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 28 - Quizvraag

Ik ben gek op chips met vreemde smaakjes, zoals de smaak stokbroodje kruidenboter.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 29 - Quizvraag

Ik heb mijn huiswerk gemaakt, maar ik heb het niet af gekregen.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 30 - Quizvraag

Een ... geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
A
redengevend verband
B
toegevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 31 - Quizvraag

Een ... laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
A
doel-middelverband
B
oorzakelijk verband
C
toegevend verband
D
vergelijkend verband

Slide 32 - Quizvraag

Een ... laat een overeenkomst of een verschil zien.
A
toegevend verband
B
oorzakelijk verband
C
doel-middelverband
D
vergelijkend verband

Slide 33 - Quizvraag

Als je besluit om dat skateboard te kopen, kun je niet op vakantie.
A
Middel/doel
B
Samenvattend
C
Oorzaak/gevolg
D
Voorwaardelijk

Slide 34 - Quizvraag

Omdat er een pandemie uitbrak, deed ik minder aan mijn huiswerk.
A
tegenstellend verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband
D
uitleggend verband

Slide 35 - Quizvraag

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.
Wat is het tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 36 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden ...
snap ik goed
maak ik me niet druk om
moet ik nog beter oefenen
blijf ik lastig vinden
anders ...

Slide 37 - Poll