Bijbel quiz

• Godsdienst
• Basisschool
• Groep 6

Als koning Saul iets verkeerd heeft gedaan krijgt Israël een nieuw koning wie?

1. David
2. Jezus
3. Salomo
4. Willem II

Saul is vaak boos en humeurig op een dag gooit hij iets naar David, wat?

1. zijn kroon
2. zijn speer
3. een bloemenvaas
4. zijn zwaard

David kan goed zingen, ook een heel bekend lied is van hem, vul aan
De Heer is mijn

1. schild
2. bevrijder
3. herder
4. rots

David vocht tegen de reus Goliath, hoe deed hij dat?

1. Met Sauls wapens
2. Met een vechtstok
3. Met een klein leger
4. Met zijn slinger

Uit welk stadje komt David?

1. Nazareth
2. Kapernaüm
3. Bethlehem
4. Jeruzalem

David dicht veel hoe heten de liederen die hij dicht?

1. Opwekking
2. Psalmen
3. Gezangen

David trouwt met de dochter van de dochter van de koning, wat is haar naam?

1. Sisal
2. Michal
3. Michael
4. Micheline

Hoe heet Davids beste vriend?

1. Kees
2. Jonathan
3. Jona
4. Nathan

Hoe redt Michal David?

1. Door een beeld in zijn bed
2. Door het keukenraam open te zetten
3. Door de dienaren weg te sturen

Wat doen de soldaten als ze David in Rama zoeken?

1. Ze arresteren hem
2. Ze gaan dansen
3. Zo zien hem niet

Op wel eiland wordt Johannes gevangen gehouden?

1. Padlos
2. Paddos
3. Patmos
4. Ladzos

Twee mannen waren na de opstanding om weg, wie loopt er naast hen?

1. Johannes
2. Petrus
3. Jezus
4. Nathanaël

Wat zegt Jezus dat je niet krijgt als je aan je ouders vraagt om een vis?

1. Schorpioen
2. Slang
3. Brood
4. Varken

Wat was het beroep van de vrouwen die de kinderen in Egypte lieten leven?

1. Kraamvrouw
2. Verloskundige
3. Zuster
4. Dokter

Wat betekent Mozes?

1. Uit het water gehaald
2. Door de nijl gegeven
3. Redder
4. Mijn Hulp

Waar krijgt Mozes zijn opleiding?

1. In de syangoge
2. In het Paleis

Waarom moet Mozes vluchten?

1. Hij bemoeit zich met de Farao
2. Hij slaat iemand dood
3. Hij heeft een besmettelijke ziekte

Wie praat er vanuit de Brandende struik met Mozes!

1. God
2. Jezus
3. Engel
4. Heilige Geest

Wat is de naam van God?

1. Ik Ben
2. Ik was
3. Wij zijn
4. Ik Ga

Waarin veranderd de staf van Mozes

1. Zweer
2. Slang
3. Bloeiende tak
4. Vis

Hoeveel plagen treffen Egypte?

1. 8
2. 10
3. 12
4. 14

Hoe kwam Mozes door de Rode Zee?

1. Met een boot
2. Over een pad door het water
3. Zwemmend
4. Pont

Wat is er steeds met het volk in de woestijn?

1. Superblij dat ze uit Egypte zijn
2. Ze mopperen dat er steeds iets niet is
3. Ze vechten
4. Helemaal niets

Wat komt er elke morgen uit de hemel?

1. Mannah
2. Broodjes
3. Koeken
4. Zaadjes

Op welke berg verschijnt God aan het volk?

1. Nebo
2. Ararat
3. Sinaï

Wat maken de Israëlieten onderaan de berg?

1. Gouden valk
2. Gouden stier
3. Gouden Kalf
4. Gouden Beer

Wat zeggen de verkenners tegen Mozes?

1. De bewoners zijn met teveel
2. De bewoners zijn veel te sterk
3. Er wonen reuzen
4. We gaan het land gemakkelijk veroveren

Wie volgt Mozes op?

1. Jonathan
2. Jozua
3. Jabok
4. Jojakim

Welke profeet schreef een brief aan de klas?

1. Jesaja
2. Jeremia
3. Ezechiël
4. hosea

Hoe vangt God volgens Jesaja de mensen op?

1. Als een arend
2. Als een beer
3. Als een leeuw
4. Als een bever

Wie krijgt de boodschap eerst te horen?

1. Zacheria
2. Elisabeth
3. Maria
4. Jozef

Hoe heet de engel die bij Maria komt?

1. Ezechiël
2. Gabriël
3. Manuel

Wat is Elisabeth van Maria?

1. Oma
2. Tante
3. Nicht
4. Zus

Wanneer kan Zacherias weer praten?

1. Bij Johannes geboorte
2. Als hij thuiskomt en het Elisabeth verteld
3. Bij het naamfeest

Wat zei de profeet Micha over Jezus geboorte?

1. Zijn geboorteplaats
2. Waar Hij zal wonen
3. Hoe hij zal leven
4. Over Zijn werk

In welk jaargetijde werd Jezus geboren?

1. Winter
2. Lente
3. Herfst
4. Zomer

Wat was het eerste wonder dat Jezus deed?

1. Blinde ziet
2. Water in wijn
3. Lamme loopt

Hoe lang lag de man al in Bethesda te wachten?

1. 34 jaar
2. 36 jaar
3. 38 jaar
4. 40 jaar

Hoe heette de zusssen van Lazarus?

1. Maria en Martha
2. Maria en Marthy
3. Mario en Martha
4. Maria en Martia

Uit welk evangelie komen de verhalen van nu?

1. Mattheus
2. Markus
3. Lukas
4. Johannes