Je kunt de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.
Je kunt het voltooid deelwoord gebruiken.
Slide 2 - Tekstslide
Hoe vind je de stam van een werkwoord?
A
door de ik-vorm te maken
B
door -en (of -n) van het werkwoord af te halen.
C
door het werkwoord te halveren
D
door de -n van het werkwoord af te halen
Slide 3 - Quizvraag
Welke uitgangen krijg je achter de stam bij de zwakke werkwoorden?
timer
1:00
ich = stam + _____
du = stam + _____
er/sie/es/wer/man = stam + _____
wir = stam + ______
ihr = stam + ______
sie = stam + ______
Sie = stam + ______
e
en
en
en
st
t
t
Slide 4 - Sleepvraag
Welk ezelsbruggetje kan ik toepassen bij de uitgangen achter de stam?
Slide 5 - Open vraag
Voorbeeld: machen (doen, maken)
Achter de stam van het werkwoord komt bij elk persoonlijk voornaamwoord een uitgang.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
mache
machst
macht
machen
macht
machen
machen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
stam + e
stam + st
stam + t
stam + en(heel ww)
stam + t
stam+ en (heel ww)
stam + en (heel ww)
Achter de stam van het werkwoord komt bij elk persoonlijk voornaamwoord een vaste uitgang.
regel: esttenten
voorbeeld: machen
Slide 6 - Tekstslide
Wat gebeurt er als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een s-klank? (s,ß,z)
timer
1:00
Slide 7 - Open vraag
Voorbeelden stam op s-klank
machen
reisen
heißen
ich
mache
reise
heiße
du
machst
reist
heißt
er/sie/es
macht
reist
heißt
wir
machen
reisen
heißen
ihr
macht
reist
heißt
sie/Sie
machen
reisen
heißen
Slide 8 - Tekstslide
Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Regel: voltooid deelwoord in het Duits
Het voltooid deelwoord maak je door ge + stam + t toe te passen.
Bijvoorbeeld:
wohnen - ge+wohn+t = gewohnt
lachen - ge+lach+t = gelacht
lieben - ge+lieb+t = geliebt
Voltooid deelwoorden gaan samen met een vorm van haben of sein:
Ich habe in Berlin gewohnt
Er hat Fußball gespielt.
Slide 11 - Tekstslide
Let op: de 'e' tussen stam en uitgang
Net als in de tegenwoordige tijd gebruik je bij een stam op -t of -d een extra e bij du-er/sie/es/man en ihr.
er hat gearbeitet - sie hat geredet - ich habe gewartet
Ook bij de werkwoorden atmen, öffnen, rechnen, regnen, zeichnen gebeurt dit.
er hat geöffnet - ihr habt geatmet - du hast gezeichnet
Slide 12 - Tekstslide
Let op: GEEN 'ge' voor de stam bij
1. werkwoorden die beginnen met be-, ver,- emp-, über-
betalen - betaald / bezahlen -bezahlt
verzorgen - verzorgd / versorgen - versorgt
overnachten -overnacht / übernachten- übernachtet
2. werkwoorden, die eindigen op -ieren
fotografieren - er hat fotografiert
passieren - es ist passiert
studieren - er hat studiert
Slide 13 - Tekstslide
sterke werkwoorden
Van sterke werkwoorden moet je leren hoe de klinker verandert. Je kunt er geen regel voor leren. Deze voltooid deelwoorden einigen vaak op -en. In de Lernliste staat bij sterke werkwoorden het voltooid deelwoord erbij. Deze moet je uit je hoofd leren.