In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
controleopdracht
GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Slide 1 - Tekstslide
lidwoorden
maak de volgende opdrachten
Slide 2 - Tekstslide
1) Noteer lidwoord(en) uit deze zin: 2) Noteer daarachter bepaald of onbepaald lidwoord.
De postbode gooide het pakket weg.
Slide 3 - Open vraag
1) Noteer lidwoord(en) uit deze zin: 2) Noteer daarachter bepaald of onbepaald lidwoord.
Zij is een bekende artiest uit Estland.
Slide 4 - Open vraag
zelfstandige naamwoorden
maak de volgende opdrachten
Slide 5 - Tekstslide
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden uit deze zin:
De meeste mensen verlangen naar liefde en troost.
A
meeste - mensen
B
mensen - verlangen
C
mensen - liefde - troost
D
liefde - troost
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord uit deze zin is GEEN zelfstandig naamwoord? Weet jij welke prijs hij had gewonnen voor die film over de oorlog?
A
prijs
B
hij
C
film
D
oorlog
Slide 7 - Quizvraag
bijvoeglijke naamwoorden
maak de volgende opdrachten
Slide 8 - Tekstslide
Noteer bijvoeglijke naamwoord(en) uit deze zin. Wie heeft deze fantastische film nog niet gezien?
Slide 9 - Open vraag
Noteer bijvoeglijke naamwoord(en) uit deze zin. Voor zo’n bijzondere rol verdient deze geweldige acteur zeker een prijs.
Slide 10 - Open vraag
vragend voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
maak de volgende opdrachten
Slide 11 - Tekstslide
Noteer de vragende voornaamwoorden uit deze zin: Wie weet van welke voetbalclub Menno fan is, en waar die club vandaan komt?
Slide 12 - Open vraag
Noteer de aanwijzende voornaamwoorden uit deze zin: Dit boek met dat spannende verhaal over de oorlog heb ik van deze aardige juf gekregen.
Slide 13 - Open vraag
1) Noteer vragende en aanwijzende voornaamwoorden. 2) Noteer achter elk woord: V (vragend vnw.) of A (aanwijzend vnw.) Die leerlingen weten niet wie er allemaal naar zulke feesten komen , en wat daar allemaal gebeurt.
Slide 14 - Open vraag
voorzetsels
maak de volgende opdrachten
Slide 15 - Tekstslide
Welk woorden zijn voorzetsels. (meerdere antwoorden mogelijk)
A
achter
B
daar
C
een
D
op
Slide 16 - Quizvraag
Welk woorden zijn voorzetsels. (meerdere antwoorden mogelijk)
A
voor
B
tijdens
C
na
D
nu
Slide 17 - Quizvraag
Welk woorden zijn voorzetsels. (meerdere antwoorden mogelijk)
A
er
B
naast
C
ook
D
tegenover
Slide 18 - Quizvraag
bijwoorden
maak de volgende opdrachten
Slide 19 - Tekstslide
Noteer de bijwoorden uit deze zin.
Dit is echt een heel aparte manier van werken.
Slide 20 - Open vraag
Noteer de bijwoorden uit deze zin:
Mijn man werd gisteren bekeurd voor te hard rijden.