"My family goes to church every Sunday."
Mijn familie gaat elke zondag naar de kerk.
"My family fasts during Ramadan."
Mijn familie vast tijdens de Ramadan.
"We decorate our house during Christmas."
Wij versieren ons huis tijdens Kerstmis.
"They believe in many gods in my culture."
In mijn cultuur geloven ze in veel goden.