vwo 4 - voorzetsels, keuzevoorzetsels, naamvallen

Herzlich willkommen!
Heute im Unterricht:
- Voorzetels met de 3e of 4e naamval
- Keuze voorzetsels
     - wat is het?
     - wat moet je kennen?
     - üben!



1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herzlich willkommen!
Heute im Unterricht:
- Voorzetels met de 3e of 4e naamval
- Keuze voorzetsels
     - wat is het?
     - wat moet je kennen?
     - üben!



Slide 1 - Tekstslide

Herzlich willkommen!
Lernziele: De leerling...
  • kent de voorzetsels met de 3de en de 4de naamval.
  • kan de 3e en 4e naamval in een zin herkennen.
  • kent de keuzevoorzetsels. 
  • kan de regels die bij de keuzevoorzetsels horen toepassen in verschillende zinnen.



Slide 2 - Tekstslide

Welke voorzetsels horen bij welke categorie? Slepen maar!
Voorzetsels + 3
Voorzetsels + 4
durch 
nach
entgegen
mit
für
entlang
ohne
bei
zu
seit
bis
von
um
aus
gegen
gegenüber
außer

Slide 3 - Sleepvraag

       Vertaal de voorzetsels
bij
met
na, naar
van
uit
naar
bei
  mit
nach
von
aus
zu

Slide 4 - Sleepvraag

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis

Slide 5 - Sleepvraag

Grammatik D
Wechselpräpositionen
=
Keuzevoorzetsels

Slide 6 - Tekstslide

Wechselpräpositionen

an                (aan)                                       auf         (op)
hinter         (achter)                                 über      (over/boven)
neben        (naast)
in                  (in)
unter          (onder)
vor               (voor)
zwischen (tussen)

Slide 7 - Tekstslide

Wechselpräpositionen

Slide 8 - Tekstslide

werkwoorden & keuzevoorzetsels:
(sich) legen
(sich) stellen
(sich) setzen


Slide 9 - Tekstslide

Wechselpräpositionen  stap 1
Kijk naar keuzevoorzetsel en werkwoord:

rust (toestand)(wo?) = +3
beweging (wohin?) = +4

tijdsbepaling (wann?) = +3

Slide 10 - Tekstslide

Wechselpräpositionen

3e naamval:
-waar:  Wo? (plaatsbepaling)
Ich wohne in einem Dorf.

-wanneer: Wann?(tijdsbepaling) 
Am Freitag muss ich arbeiten.




4e naamval:
-waarheen/beweging Wohin?
Er liegt das Buch auf den Tisch


Slide 11 - Tekstslide

3e of 4e naamval:
Unsere Schule liegt in ein.... Stadt (v)
A
3e einer
B
4e eine

Slide 12 - Quizvraag

3e of 4e naamval:
Sabine legt die Schuhe in de.. Schrank (m)
A
3e dem
B
4e den

Slide 13 - Quizvraag

3e of 4e naamval: Die Schüler brauchen nicht in d... Wochenende (o) zur Schule zu gehen.
A
3e in dem
B
4e in das

Slide 14 - Quizvraag

Meine Mutter sitzt in … Küche (v).
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 15 - Quizvraag

Das Heft fällt auf … Boden (m)
A
der
B
des
C
dem
D
den

Slide 16 - Quizvraag

Vervoeg: Mein Auto steht draußen auf (de) ________ Straße (v)

Slide 17 - Open vraag

Vervoeg: Leg das Fleisch in (de) ________ Kühlschrank (m)!

Slide 18 - Open vraag

Wechselpräpositionen stap 2
Geen rust, beweging in een richting  of een tijdsbepaling?
Geen antwoord op Wo, Wann of Wohin:

Pas dan de 7/2 regel toe: (komt nog niet in de S.O.)
auf/über +4
rest +3


Slide 19 - Tekstslide

Wechselpräpositionen

an                (aan)                                       auf         (op)
hinter         (achter)                                 über      (over/boven)
neben        (naast)
in                  (in)
unter          (onder)
vor               (voor)
zwischen (tussen)

Slide 20 - Tekstslide

Wat houdt de 7/2 regel in? Meerdere antwoorden zijn goed!
A
7 voorzetsels = 3e en 2 voorzetsels 4e
B
7 voorzetsels = 4e en 2 voorzetsels 3e
C
auf en über krijgen 3e naamval

Slide 21 - Quizvraag

Wir treffen uns vor der Schule
A
ergens zijn (Wo?)
B
tijdsbepaling (Wann?)
C
ergens heengaan (Wohin?)
D
7/2

Slide 22 - Quizvraag

Wir haben über diesen Verein gesprochen.
A
ergens zijn (Wo?)
B
tijdsbepaling (Wann?)
C
ergens heengaan (Wohin?)
D
7/2

Slide 23 - Quizvraag

Er hatte Freude an dem Spiel.
A
ergens zijn (Wo?)
B
tijdsbepaling (Wann?)
C
ergens heengaan (Wohin?)
D
7/2

Slide 24 - Quizvraag

Wir gehen in die Stadt
A
ergens zijn (Wo?)
B
tijdsbepaling (Wann?)
C
ergens heengaan (Wohin?)
D
7/2

Slide 25 - Quizvraag

Er hat vor _____ Jahr (o) einen Unfall gehabt.
A
ein
B
einem
C
einen
D
eine

Slide 26 - Quizvraag

Welke regel krijg je, als geen antwoord kan geven op de vragen Wo/Wann/Wohin?

Slide 27 - Open vraag