§5.2 Wat wordt de prijs?
1 / 16
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Wie betaalt de inkoopprijs?
A
Een consument die vlees koopt bij de slager
B
Een patatboer die diepvriespatat bij de groothandel koopt
C
Een fabrikant die hagelslag verkoopt aan de supermarkt
Slide 6 - Quizvraag
Inkoopprijs € 4, brutowinstmarge 45%.
Bereken de verkoopprijs
Bereken de verkoopprijs
Slide 7 - Open vraag
De brutowinstmarge is 60 % van de inkoopprijs. De inkoopprijs is €500. Wat is de verkoopprijs?
Slide 8 - Open vraag
Vorige week kocht je een nieuwe broek. De verkoopprijs van de broek was € 79,20 De winkelier had de broek voor € 33 bij de groothandel gekocht. Hoeveel is de brutowinstopslag in procenten van de inkooprijs?
A
42%
B
58 %
C
140 %
D
240 %
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Met welke informatie kun je de omzet berekenen?
A
Alleen met de afzet
B
Met de inkoopwaarde, de brutowinstopslag en de afzet
C
Met de inkoopwaarde en de verkoopopbrengst
Slide 11 - Quizvraag
In een dag verkoop je 120 ijsjes. De gemiddelde verkoopprijs per ijsje is € 1,70
a. Hoeveel is de afzet?
b. Bereken de omzet
a. Hoeveel is de afzet?
b. Bereken de omzet
Slide 12 - Open vraag
Op de jaarlijkse boekenmarkt verkoop je 2e-hands boeken voor € 1,75 per stuk
a. Aan het eind van de dag is je omzet € 560. Hoeveel boeken heb je verkocht?
b. Een jaar later is je afzet 400 boeken. Wat is nu je omzet?
a. Aan het eind van de dag is je omzet € 560. Hoeveel boeken heb je verkocht?
b. Een jaar later is je afzet 400 boeken. Wat is nu je omzet?
