Period 6 lesson 6: how to use a dictionary

A lesson about reading strategies (part 5)
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

A lesson about reading strategies (part 5)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How to use a dictionary!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

YouTube 2:34
An Aussie talking about English words that have a Dutch origin.
- Wildebeest
- Coleslaw
- Coney Island
- Cruise
- Spook
- Cookie
- Yacht
- Santa Claus
- Booze
- Pinky


GOAL
You will learn how to use a paper dictionary.

You will learn how to find abbreviations (afkortingen).

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let's practice
- to sort words alphabetically
 - to use your dictionary

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Where would you find this word
in your dictionary?
A
Between: SANDWICH - STOP
B
Between: SUCCESS - SYSTEMATIC

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Squeeze
3 ingangen

1 (zn) pressie
1.4 schaarste

2 (ww)
figuurlijk

3. (ww) knijpen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Accent
The = het betreft een zelfstandig naamwoord
accent / accent = klemtoon
eksent / eksent = uitspraak

1 accent / 2 accent = zelfde schrijfwijze maar ander betekenis OF andere uitspraak

klemtoon, uitspraak = komma tussen kleine betekenisverschillen (bij grotere betekenisverschillen staat er een ; ertussen)

the ~ is on exotic flowers = voorbeeld met belangrijkste woord in blauw

[ook fig] = extra informatie [ook figuurlijk]
~ heet een 'tilde'

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes
Basiswoorden kunnen worden uitgebreid met een
prefix = voorvoegsel

De betekenis verandert dan!
Frequent / Infrequent
 Gratitude / Ingratitude

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Suffixes
Basiswoorden kunnen worden uitgebreid met een
suffix = achtervoegsel

De betekenis verandert dan!
Fear / Fearless
 To prevent / Preventable

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arrange the following words in the correct order
Let's try to put words in the correct alphabetical order ...

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drag the numbers to the words.
Application
Art
Enjoy
Entertainment
Heritage
Knowledge
Yellow
1
2
3
4
5
6
7

Slide 13 - Sleepvraag

Schuif het nummer naar het woord.
Dictionary race
Use your dictionary 
to look up 
the 7 words.

Check the page number.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

On which page can we find the word
KNOWLEDGE
A
400
B
218
C
259
D
152

Slide 15 - Quizvraag

Gebruik de woordenboeken uit B202
On which page can we find the word
ENTERTAINMENT
A
135
B
216
C
112
D
161

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

On which page can we find the word
HERITAGE
A
123
B
226
C
187
D
125

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

On which page can we find the word
ART
A
19
B
43
C
50
D
27

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

On which page can we find the word
YELLOW
A
566
B
470
C
475
D
569

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

On which page can we find the word
ENJOY
A
159
B
134
C
162
D
112

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

On which page can we find the word
APPLICATION
A
25
B
29
C
23
D
33

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

abbreviations = afkortingen

Slide 22 - Tekstslide

Where to find abbreviations in your dictionary?
Noteer de betekenis van de afkorting: e.g.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

e.g.
[in het woordenboek bij eg]
e.g. = exempli gratia =
 for example = bijvoorbeeld.

"There are many places in the world I would like to visit,
e.g. India, China and Japan."

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de betekenis van de afkorting: i.e.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

i.e.
[in het woordenboek bij ie]
i.e. = id est = in other words 
= met andere woorden.

"All employees will receive the standard discount;
 i.e., 20 percent."

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de betekenis van de afkorting: n/a.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

n/a
[in het woordenboek bij N]
n/a = not applicable 
= niet van toepassing.

Often used in forms.


Ready for the exam?
yes
Bring your own dictionary.
n/a

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden: 
- zoek op het 'hele werkwoord'
- let op onregelmatige werkwoorden
- achterin vind je lijst met onregelmatige werkwoorden
Zelfstandige naamwoorden:
- zoek op het 'enkelvoud' (men > man / teeth > tooth)
Spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen
- zoek op het belangrijkste woord (zelfst. nw. of ww.)
Kijk goed of er meerdere betekenissen staan!
"Het woord staat niet in het woordenboek"
NED > ENG

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • FACET B1 2019-2020
  • in 30 minuten
  • vragen 1 - 12

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

LINK
https://www.facet.onl/facet-player-oefenen/player/start