Thema 5 taal groep 4

• Taal
• Basisschool
• Groep 4

Taal thema 5

Wat is het waar-deel?
De sneeuw ligt op de grond.

1. De sneeuw
2. ligt
3. op de grond
4. grond

Wat is het waar-deel?
De vogel vliegt in de lucht.

1. in de lucht
2. vliegt
3. lucht
4. De vogel

Wat is het waar-deel?
In het water zwemt een vis.

1. zwemt
2. een vis
3. water
4. in het water

Ik weet wat een waar-deel is.

😒🙁😐🙂😃

De stappen:

1. Haal de bijvoeglijk naamwoorden weg.

2. Haal de waar-delen weg.

3. Haal de rest weg. Dit kan, hoeft niet!

We gaan samen deze zin oefenen: 

Het rode appeltje valt op de straat.

Maak van deze zin een korte zin:
De lieve vos loopt door de sneeuw.

Welke zin is op de juiste manier korter gemaakt?
De lieve vader loopt naar het grote bos.

1. De lieve vader loopt.
2. De vader loopt.
3. De vader naar het bos.
4. Vader loopt bos.

Sleep in de goede volgorde

De rest

Waar-delen

Bijvoeglijk naamwoorden

Maak van deze zien een korte zin:
De loeiende koe eet gras in de wei.

Vertelzin of vraagzin?

De auto's rijden over de snelweg.

1. Vertelzin
2. Vraagzin

Vertelzin of vraagzin?

Is het buiten aan het vriezen?

1. Vertelzin
2. Vraagzin

Vertelzin of vraagzin?

De rekenles is makkelijk.

1. Vertelzin
2. Vraagzin

Hoe herken je een vraagzin?

Maak van deze zin een vertelzin:
Geeft hij een koekje aan Kim?

Maak van deze zin een vraagzin:

De vogels fluiten buiten.

Is dit beleef of onbeleefd?
Ik wil snoep!

1. Beleefd
2. Onbeleefd

Typ een beleefde zin.

Typ een onbeleefde zin