Spelling les 3 bijvoeglijk naamwoord

Spelling les 3.1.3
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord herkennen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Spelling les 3.1.3
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord herkennen

Slide 1 - Tekstslide

Even opfrissen
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. Je kunt er een lidwoord voor zetten.
de jongen, het boek, een jongen, een boek

Slide 2 - Tekstslide

Kan jij een zelfstandig naamwoord met lidwoord bedenken? Vul in op je iPad.
Bijvoorbeeld: de juf
timer
1:00

Slide 3 - Open vraag

Ik kan een bijvoeglijk naamwoord herkennen
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 

Ik doe het voor:
De lieve jongen
De rode auto
De zwarte hond

Slide 4 - Tekstslide

Ik kan een bijvoeglijk naamwoord herkennen
We doen het samen:

De ... trui
De ... auto
Het ... boek

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Kijk naar het gekleurde woord. Is het een bijvoeglijk naamwoord, ja of nee?


Mijn beste vriend.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Kijk naar het gekleurde woord. Is het een bijvoeglijk naamwoord, ja of nee?


De grote stad.
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

Kijk naar het gekleurde woord. Is het een bijvoeglijk naamwoord, ja of nee?


Ik mis mijn goede vriend.
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Kijk naar het gekleurde woord. Is het een bijvoeglijk naamwoord, ja of nee?


Ik mis zijn leuke grappen.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Kijk naar het gekleurde woord. Is het een bijvoeglijk naamwoord, ja of nee?


Hij gaat naar een nieuwe school.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

timer
1:00
Welk bijvoeglijk naamwoord
past voor 'jas'?
De ...... jas

Slide 12 - Woordweb

Het witte paard van Sinterklaas staat in de stal.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
witte
B
staat
C
stal
D
Sinterklaas

Slide 13 - Quizvraag

De pieten hebben rode veren op hun mutsen.
A
pieten
B
mutsen
C
veren
D
rode

Slide 14 - Quizvraag

Karlijn heeft nieuwe ski's gekregen.

A
Karlijn
B
nieuwe
C
ski's
D
heeft

Slide 15 - Quizvraag

Ze is nu klaar voor de steile afdaling.
A
klaar
B
afdaling
C
steile
D
ze

Slide 16 - Quizvraag

Zij maakt een grote speculaaspop.
A
grote
B
speculaaspop
C
maakt
D
zij

Slide 17 - Quizvraag

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord in een zin herkennen:
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Aan de slag
Maak opdracht 2 in je werkschrift. 

Slide 19 - Tekstslide