De stand en de hardheid van de baarmoeder, oftewel de fundusstand, moeten de eerste vijf dagen één keer per dag gecontroleerd worden. Laat de kraamvrouw voor de controle eerst plassen, want met een lege blaas is de meting nauwkeuriger.
Na de bevalling komt de fundusstand onder de navel. Dagelijks moet de fundusstand lager zijn dan de dag daarvoor. Als de fundus (de bovenkant van de baarmoeder) niet daalt of zelfs begint te stijgen, moet je de verloskundige waarschuwen. De baarmoeder moet in de normale situatie aanvoelen als een ‘tennisballetje’ in de buik.