1. Ik kan niet geloven, dat jullie niet meegaan op schoolreis.
2. Toen wij dat vertelden, geloofden ze ons eerst niet.
3. In de zomer ga ik graag zwemmen en ook drink ik graag koud sap.
4. We gaan met de klas naar Walibi en we zullen daar een dag blijven.
5. Als je gezond wilt leven, moet je de schijf van 5 volgen, maar je mag heus een keer zondigen.
6. Ik speel met mijn telefoon en kijk televisie en luister naar de radio tegelijk.
7. John gaat studeren in Amerika en zodra hij klaar is, komt hij terug naar huis.
8. Je moet niet zoveel snoepen, want je wordt te zwaar als je zo doorgaat.