In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
2BB2 De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op
tafel
- Tas van de tafel
timer
2:00
Slide 1 - Tekstslide
Programma van de les
Programma:
Aanwezigheid
Gedicht van de dag
Voorbereiding op de toets van donderdag
Lesdoel:
Voorbereiden op de toets van donderdag
Slide 2 - Tekstslide
Allereerst...
Is iedereen aanwezig?
Slide 3 - Tekstslide
Inleveren Flyer
Slide 4 - Tekstslide
Gedicht van de dag
Denken
Eerst dacht ik: ‘niet aan denken’,
Dat heb ik toen gedaan,
Maar twee seconden later,
Dacht ik er tòch weer aan
Nee, zo eenvoudig is dat niet,
Want weet je, wat je ook doet,
Je denkt er óók aan als je denkt
Dat j’er niet aan denken moet.
Toon Hermans
Slide 5 - Tekstslide
Ben je al klaar voor de toets? Toets Woordenschat H3 +H4
😒🙁😐🙂😃
Slide 6 - Poll
Voorvoegsel
Er zijn woorden met een stukje ervóór,
dat is een voorvoegsel.
Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.
Slide 7 - Tekstslide
Onbekend woord in de tekst
Je komt een onbekend woord tegen in de tekst.
Misschien ken je een deel van het woord al
woorden met een voorvoegsel
Slide 8 - Tekstslide
Veelvoorkomende voorvoegsels
Voorbeeld
non-: niet
mis-: verkeerd, fout
wan-: slecht, verkeerd
her-: weer, opnieuw
ex-: niet meer
mini-: heel klein
inter-: tussen 2 of meer gebieden
non-actief
misdragen
wantoestand
herinrichten
ex-man
minibus
interland
Slide 9 - Tekstslide
Wat betekent onmisbare
A
niet te missen
B
gemiste
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent non-actief
A
weer actief
B
niet actief
Slide 13 - Quizvraag
Wat betekent wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden
Slide 14 - Quizvraag
Wat betekent ex-voorzitter
A
iemand die vroeger voorzitter was
B
verkeerde voorzitter
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent herkauwers
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt
Slide 16 - Quizvraag
Wat betekent mini-ezels
A
jonge ezels
B
kleine ezels
Slide 17 - Quizvraag
niet te betalen
A
wanbetalen
B
onbetaalbaar
C
nonbetalen
D
anti-betalen
Slide 18 - Quizvraag
niet gelijk van vorm
A
non-symmetrisch
B
hersymmetrisch
C
asymmetrisch
D
anti-symmetrisch
Slide 19 - Quizvraag
opnieuw gebruiken
A
hergebruiken
B
misgebruiken
C
wangebruiken
D
ex-gebruiken
Slide 20 - Quizvraag
niet ervaren
A
ex- ervaren
B
non-ervaren
C
interervaren
D
onervaren
Slide 21 - Quizvraag
slechte prestatie
A
tegenprestatie
B
pro-prestatie
C
pre-prestatie
D
wanprestatie
Slide 22 - Quizvraag
shampoo tegen roos
A
nonroosshampoo
B
exroosshampoo
C
antiroosshampoo
D
wanroosshampoo
Slide 23 - Quizvraag
een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief
Slide 24 - Quizvraag
opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen
Slide 25 - Quizvraag
Achtervoegsels
Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Er zijn ook woorden met een achtervoegsel. Als je de betekenis van een deel van het woord weet, kun je de betekenis van een woord met een achtervoegsel soms wel bedenken.
Bijvoorbeeld:
"Deze laarzen zijn heel goed bruik-baar als het glad is."
In bruikbaar herken je het woord gebruiken. Bruikbaar betekent dus: je kunt het gebruiken.
Achtervoegsels die veel voorkomen, zijn: -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -aar, -isch, -ing, -ig.
Soms geven achtervoegsels woorden een andere betekenis:
-loos: waardeloos = zonder waarde
-vol: smaakvol = met veel smaak
-lijks: wekelijks = elke week
Slide 26 - Tekstslide
Welk woord is een voorbeeld van een woord met een achtervoegsel?
A
herkende
B
herkennen
C
herkenbaar
D
herkend
Slide 27 - Quizvraag
Hoe noem je het woorddeel -ing in het woord 'bewerking'?
A
voorvoegsel
B
bijvoegsel
C
vervoeging
D
achtervoegsel
Slide 28 - Quizvraag
Waar zitten de achtervoegsels in de zin: 'In al zijn boosheid verloor hij de realiteit enigszins uit het oog.'
A
boosheid
B
enigszins
C
boosheid, realiteit
D
realiteit
Slide 29 - Quizvraag
Wat betekent het woord 'aantrekkelijk'?
A
magnetisch
B
mooi, leuk
C
makkelijk aan te trekken
D
iets waar je zwaar aan moet trekken
Slide 30 - Quizvraag
'Hij komt niet goed terecht.' Welke zin past NIET achter deze eerste zin:
A
Daarom heeft hij helaas zijn nek gebroken.
B
Dat komt omdat hij geen enkele opleiding heeft afgemaakt.
C
Hij heeft de afstand dus niet goed berekend.
D
Vandaar dat hij nooit koffie gaat drinken.
Slide 31 - Quizvraag
Ben je al klaar voor de toets? Toets Woordenschat H3 +H4