2h6, chap 3 laatste les voor de toets

2h6 chap3 Programme, Jeudi, le 12 mars 2020
Présents/absents
Objectifs :jij kent de IMPARFAIT-les verbes qui se terminent en .... ir-het persoonlijk vnw als lijdend voorwerp
1- Questions/réponses
2- l'imparfait
3- Les verbes qui se terminent en ...ir
la conjugaison
4- het persoonlijk vnw als lijdend voorwerp


Qu'est-ce que tu as appris aujourd'hui?


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

2h6 chap3 Programme, Jeudi, le 12 mars 2020
Présents/absents
Objectifs :jij kent de IMPARFAIT-les verbes qui se terminent en .... ir-het persoonlijk vnw als lijdend voorwerp
1- Questions/réponses
2- l'imparfait
3- Les verbes qui se terminent en ...ir
la conjugaison
4- het persoonlijk vnw als lijdend voorwerp


Qu'est-ce que tu as appris aujourd'hui?


Slide 1 - Tekstslide

Questions/Réponses

C'est quel jour aujourd'hui ?

C'est quand ton anniversaire ?

Qui est ton idole ? (madame Martin)

Elle est chanteuse ?

Elle est comment ? (sévère/sympa/terrible)

Tu connais madame Martin ?

Tu connais notre reine Maxima ?



 




timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Questions / Réponses
Tu as déjà rencontré Maxima ?
Tu es fan de Maxima ?
Elle est comment ? (belle-sympa-grande)
Tu sais tout sur ton idole ?
Tu lis ses messages sur Facebook ?
Tu as déjà son autographe ?




timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

l'imparfait is de
A
toekomende tijd
B
verleden tijd
C
tegenwoordige tijd

Slide 4 - Quizvraag

De uitgangen van ''l'imparfait'' zijn :
A
ai, as, a,ons, ez, ont
B
ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
e,es,e,ons,ez,ent
D
ai, as,a.âme,âtes, èrent

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm van het tegenwoordige tijd gebruik ik om l'imparfait te maken?
A
Je-vorm
B
Vous-vorm
C
Nous-vorm
D
Ils-vorm

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent in het Frans "ik was"?
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
j' étaient

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal in het Nederlands
il regardait
A
hij keek
B
hij kijkt
C
hij heeft gekeken
D
zij keken

Slide 8 - Quizvraag

Les verbes en....ir
1- eindigen / klaar zijn met = finir
2- kiezen = choisir
3- groeien = grandir
4- straffen = punir
5- nadenken = réfléchir
6- blozen/rood worden = rougir
7- invullen = remplir
8- slagen in = réussir
9- genezen worden = guérir
timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

hoe zeg je "worden, kiezen en nadenken"?
A
réfléchir, devenir et choisir
B
devenir, réfléchir et choisir
C
choisir, devenir et réfléchir
D
devenir, choisir et réfléchir

Slide 10 - Quizvraag

Vous.........(réfléchir)
A
réfléchez
B
réfléchissons
C
réfléchissent
D
réfléchissez

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal: Jullie hebben nagedacht
A
Vous avez réfléchir
B
Vous avez reflechit
C
Vous avez réfléchi
D
Vous réfléchit

Slide 12 - Quizvraag

grandir
Est-ce qu'ils ... ?
A
grandir
B
grandis
C
grandit
D
grandissent

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de nous-vorm van rougir? (présent)
A
rougirons
B
rougissons
C
rougisons
D
avons rougi

Slide 14 - Quizvraag

Punir in de imparfait met als onderwerp le professeur
A
Le professeur punait
B
Le professeur punissait
C
Le professeur punnissait
D
Le professeur punissais

Slide 15 - Quizvraag

Persoonlijk vnw als lijdend voorwerp
Hoe vind ik het lijdend voorwerp? 

Het lijdend voowerp kan vervangen worden door:
 --> mannelijk
 --> vrouwelijk
 --> klinker/stomme h
 --> meervoud 

De plaats, waar plaats je het persoonlijk vnw als lijdend voorwerp?

Waar plaats je de ontkenning?

Bij personen vertaal je het persoonlijk voornaamwoord vaak met hem/haar
Bij dingen vertaal je het persoonlijk voornaamwoord vaak met hem/het

BV: Je cherche mes livres - ik zoek mijn boeken
       Je les cherche - ik zoek ze 
timer
3:00

Slide 16 - Tekstslide

Persoonlijk vnw als lijdend voorwerp
Hoe vind ik het lijdend voorwerp? 
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde 
Het lijdend voowerp kan vervangen worden door:
le --> mannelijk
la --> vrouwelijk
l' --> klinker/stomme h
les --> meervoud 
Je plaatst het persoonlijk vnw als lijdend voorwerp voor het infinitief anders voor de PV.
De ontkenning, ne/n' staat achter het onderwerp en het tweede woord van de ontkenning staat achter de PV


Slide 17 - Tekstslide

Tu connais madame Martin ?
Welk antwoord is goed?
A
Oui, je le connais.
B
Oui, je la connais.

Slide 18 - Quizvraag

Welk antwoord is goed?
Tu as fait les devoirs de français?
A
Non, je n'ai pas les faits.
B
Non, je ne les ai faits pas.
C
Non, je les n'ai pas faits.
D
Non, je ne les ai pas faits.

Slide 19 - Quizvraag

Ils veulent acheter les roses rouges?
Kies een antwoord
A
Oui, ils les veulent acheter.
B
Oui, ils veulent les acheter.
C
Oui, ils veulent acheter les.

Slide 20 - Quizvraag