A tot Zin hoofdstuk 3.6 modale werkwoorden

A tot Zin hoofdstuk 3.6
Oefenen!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

A tot Zin hoofdstuk 3.6
Oefenen!

Slide 1 - Tekstslide

Twee werkwoorden in de zin
hoeven - moeten - kunnen - willen - zullen - mogen

Slide 2 - Tekstslide

Mehdi ....... vandaag voetballen.
(willen)

Slide 3 - Open vraag

Aziz ...... morgen niet te werken.
(hoeven)

Slide 4 - Open vraag

Luis ...... goed Portugees praten.
(kunnen)

Slide 5 - Open vraag

Reyhan en Aryam ....... laat opblijven.
(mogen)

Slide 6 - Open vraag

Honwana ...... het aan de juffrouw vragen.
(zullen)

Slide 7 - Open vraag

Dus...
Het eerste werkwoord in de zin vervoeg je:
Bijvoorbeeld: Kunnen - Hij kan
Het tweede werkwoord staat meestal als laatste in de zin en blijft het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld: Hij kan goed voetballen.

Slide 8 - Tekstslide

Igor ....... naar Roosendaal ..........
(moeten - verhuizen)

Slide 9 - Open vraag

Ivanka ....... op het schoolfeest ...........
(mogen - zingen)

Slide 10 - Open vraag

Fatima ...... heel goed ...........
(kunnen tekenen)

Slide 11 - Open vraag

Mohamad ........ het nieuwe boek ........
(willen lezen)

Slide 12 - Open vraag

Nu gaan jullie zelf de zin maken
Bijvoorbeeld:
Mevrouw Colette gaat op vakantie.
(willen)
Mevrouw Colette wil op vakantie gaan.

Slide 13 - Tekstslide

Viola komt later op school.
(mogen)

Slide 14 - Open vraag

Akram belt zijn vader.
(moeten)

Slide 15 - Open vraag

Tamim speelt goed cricket.
(kunnen)

Slide 16 - Open vraag

Imanuel komt morgen niet naar school.
(hoeven)

Slide 17 - Open vraag

Timur slaapt uit.
(willen)
Let op: scheidbaar werkwoord!

Slide 18 - Open vraag

Mariam neemt morgen haar huiswerk mee.
(zullen)
Let op: scheidbaar werkwoord!

Slide 19 - Open vraag