tijdvak 3 H4.2 De Franken komen

Memo brugklas H/V
H4. De tijd van monniken en ridders
Vorsten, monniken en boeren
par. 4.2 De Franken komen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Memo brugklas H/V
H4. De tijd van monniken en ridders
Vorsten, monniken en boeren
par. 4.2 De Franken komen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf:
  • Kun je 3  voorbeelden van problemen geven die in de 4e eeuw ontstonden in het Romeinse Rijk.
  • Weet je in welk jaartal het Romeinse Rijk uit elkaar viel.
  • Weet je in welke 2 delen het Romeinse Rijk uit elkaar viel.
  • Kun je uitleggen wat de volksverhuizingen te maken hebben met het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk.
  • Weet je in welk jaar en met welke gebeurtenis het West-Romeinse Rijk ophield met bestaan.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf:
  • Kun je 3 gevolgen noemen van het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk. 
  • Kun je uitleggen waarom de bekering van Clovis tot het christendom belangrijk is geweest voor het Frankische Rijk.
  • Weet je uit welke gebieden het Frankische Rijk omstreeks 500 bestond.
  • Ken je de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Het Romeinse Rijk valt uit elkaar
In de 4e eeuw ontstonden er steeds grotere problemen, namelijk:
1. Het leger was eigenlijk te klein (300.000 man) om alle grenzen van het rijk goed te bewaken.

Slide 5 - Tekstslide

Het Romeinse Rijk valt uit elkaar
2. Door de hoge belastingen voor het leger, hielden veel boeren niet genoeg geld over om zelf van te leven. Ze verlieten hun boerderijen: akkers bleven onbewerkt, voedselproductie daalde en in Rome kwamen minder inkomsten binnen.

3. Door de lange diensttijd van de soldaten, voelden ze zich meer verbonden met hun generaal dan met de keizer in Rome.

Slide 6 - Tekstslide

Het Romeinse Rijk valt uit elkaar
4. Opvolging van de keizer: Romeinen vochten steeds vaker onderling, als er een nieuwe keizer moest komen. Tijdens zo'n ruzie werd het rijk niet goed bestuurd.

Gevolg: in 395 werd het Romeinse Rijk in tweeen gesplitst:
- West-Romeinse Rijk met een eigen keizer.
- Oost-Romeinse Rijk met een eigen keizer. Tot 1453 bestaan.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Noteer in je schrift de antwoorden op deze vragen:
(laat bij vraag 1 een regel vrij onder elk probleem)
1. Noem 4 voorbeelden van problemen  die in de 4e eeuw ontstonden in het Romeinse Rijk.
2. In welk jaartal viel het Romeinse Rijk uit elkaar.
3. In welke 2 delen viel het Romeinse Rijk uit elkaar.
4. Wat waren de hoofdsteden van deze twee Romeinse rijken?

Slide 10 - Tekstslide

Soorten veranderingen
  • op politiek gebied: gaat over bestuur
  • op economisch gebied: gaat over de manier waarop mensen hun brood verdienen
  • op militair gebied: gaat over het leger
  • op religieus gebied: gaat over godsdienst
(deze soorten gebruiken we ook bij problemen, oorzaken of gevolgen)

Slide 11 - Tekstslide

Noteer in je schrift
Bij je antwoord op deze vraag
1. Noem 3 voorbeelden van problemen die in de 4e eeuw ontstonden in het Romeinse Rijk
of het probleem politiek of economisch of militair of religieus is

Slide 12 - Tekstslide

Kies het goede antwoord
A
er zijn 2 economische en 2 militaire problemen
B
er zijn 2 militaire problemen + 1 politiek en 1 economisch probleem
C
er is 1 politiek, 1 economisch, 1 religieus en 1 militair probleem
D
er zijn 2 militaire en 2 religieuze problemen

Slide 13 - Quizvraag

Volksverhuizingen
  • Toen de Hunnen (volk uit Azie) plunderend door Europa trokken werden de problemen nog groter.
  • Volken sloegen op de vlucht en zochten bescherming in het W.R.R.

Slide 14 - Tekstslide

Volksverhuizingen
  • Germaanse volken, zoals de Visigoten en Vandalen, trokken ook rovend en plunderend Europa door.
  • Ze waren op zoek naar een nieuwe landbouwgronden, milder klimaat en rijkdom.
  • Germaanse volken, zoals de Franken, kregen toestemming om zich in het W.R.R. te vestigen als ze meehielpen bij de verdediging van het rijk.

Slide 15 - Tekstslide

Volksverhuizingen
  • Zo kwamen de volksverhuizingen in de 4e eeuw op gang.
  • Het Romeinse leger was niet sterk genoeg om de grenzen van het West-Romeinse Rijk te verdedigen. 
  • En de Romeinse grenslegers bestonden grotendeels uit Germaanse soldaten: minder betrouwbaar!

Slide 16 - Tekstslide

De Hunnen waren gewelddadig en joegen andere volken het Romeinse Rijk in. 
De zwakke verdediging en de andere volken (barbaren) zorgden ervoor dat de Romeinse keizer werd afgezet.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Einde West-Romeinse Rijk
  • De Romeinse keizer kreeg steeds minder macht.
  • In 476 zette het Germaanse stamhoofd Odoaker de laatste West-Romeinse keizer af.
  • laatste keizer: Romulus Augustulus (keizertje)
  • Odoaker liet zichzelf in Rome  kronen.
  • Dit betekende het einde van het West-Romeinse Rijk.

Slide 19 - Tekstslide

476 na chr. het einde

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Wat is geen oorzaak voor het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk?
timer
0:20
A
Volksverhuizingen
B
Te klein leger
C
Slecht bestuur
D
Ontstaan Oost-Romeinse Rijk

Slide 22 - Quizvraag

Wat zie je op de kaart?
timer
0:20
A
Splitsing in West- en Oost- Romeinse Rijk
B
De val van het Oost-Romeinse Rijk
C
De val van het West-Romeinse Rijk
D
De volksverhuizingen

Slide 23 - Quizvraag

Het begrip dat bij dit plaatje past is ...
timer
0:20
A
West Romeinse Rijk
B
Volksverhuizingen
C
Frankische rijk
D
Romeinse cultuur

Slide 24 - Quizvraag

Welk deel van het Romeinse Rijk is blijven bestaan tot 1453?
timer
0:15
A
West Romeinse Rijk
B
Oost Romeinse Rijk

Slide 25 - Quizvraag

Gevolgen
  • Overal in Europa ontstonden kleine koninkrijkjes.
  • Bruggen en wegen werden niet meer onderhouden.
  • Steden raakten in verval.
  • Bijna alle handel verdween.
  • Europa werd (weer) een landbouwsamenleving.

De middeleeuwen zijn begonnen.

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lees blz 77/78 uit je handboek
  • Noteer in je schrift eigen vragen en woorden of begrippen die je niet kent
  • Zoek de betekenis van de begrippen op, en noteer die je schrift
  • Maak digitaal vraag 3,4,5 van H4.2 
  • Alles af? Melden bij docent

Slide 27 - Tekstslide

Franken
  • Germaanse stam.
  • Bondgenoot Romeinen.
  • Leefden eerst in Zuid-Nederland en Belgie.
  • Eind 5e eeuw ook Gallie (huidige Frankrijk).
  • Gebeurde onder Clovis.

Slide 28 - Tekstslide

Frankische Rijk 
  • Rond 500 n.C. verenigde Clovis de Frankische stammen: begin Frankische Rijk
  • Veel inwoners van Gallie waren christen.
  • Rond deze tijd bekeerde hij zich ook tot het christendom.

Slide 29 - Tekstslide

Frankische Rijk 
  • Hierdoor kreeg hij steun van de bevolking en van de christelijke kerk. 
  • De christelijke bevolking keek namelijk op tegen de geestelijken. 
  • De geestelijken hielpen Clovis bij het besturen van het rijk: lezen & schrijven.

Slide 30 - Tekstslide

Frankische Rijk 
  • Clovis was de enige christelijke koning.
  • Hij verspreidde het christendom door heidense volken aan te vallen en te bekeren.

Slide 31 - Tekstslide

het koninkrijk der Franken:

begin 5e eeuw groot deel van Frankrijk, Belgie en Nederland.

Clovis, 481-511

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Welk geloof had Clovis?
timer
0:20
A
Romeinse godsdienst
B
Jodendom
C
Christendom
D
Islam

Slide 34 - Quizvraag

Waarom was de bekering van Clovis tot het christendom belangrijk voor de uitbreiding van het Frankische Rijk?
timer
1:00

Slide 35 - Open vraag

Welke gebieden hoorden begin 5e eeuw bij het Frankische Rijk?
timer
0:20
A
Stukken van Frankrijk, Duitsland en Nederland
B
Stukken van Nederland, België en Duitsland
C
Stukken van Frankrijk, België en Nederland.
D
Stukken van België, Frankrijk en Duitsland.

Slide 36 - Quizvraag

Schrijf 2 dingen op die je vandaag geleerd hebt.

Slide 37 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 38 - Open vraag

Aan de slag
Wat? Eerst ga je de tekst van par. 4.2  lezen  en daarna maak je de opdr. van par. 4.2 tot de toepassingsopdracht.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les.
Klaar? Dan ga je de toepassingsopdracht maken. Daarna werk je de leerdoelen uit van par. 4.2. Je kunt ook de TestJezelf maken in SOM.

Slide 39 - Tekstslide