HS 6 Spelling

HS 6 Spelling 
  • Komma, dubbele punt, aanhalingstekens
  • Persoonsvorm in verleden tijd bij sterke werkwoorden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

HS 6 Spelling 
  • Komma, dubbele punt, aanhalingstekens
  • Persoonsvorm in verleden tijd bij sterke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wanneer je een komma, dubbele punt of aanhalingstekens moet gebruiken.
  • Je weet hoe je de persoonsvorm in verleden tijd bij sterke werkwoorden moet opschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Korte herhaling

Slide 3 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 4 - Tekstslide

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • Aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • Als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • Bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • Bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 5 - Tekstslide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

Namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 9 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 10 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 11 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Donna kwam te laat op school ze had de bus gemist

Slide 12 - Open vraag