In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Brandaan H6 - Andere Tekstsoorten
Gedicht over een brugwachter
Ga ik tweetallen zitten!!
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel - Strategie
De leerlingen weten waar ze een verhalende tekst of gedicht aan kunnen herkennen.
De leerlingen krijgen plezier in het lezen van een verhalende tekst of gedicht.
De leerlingen begrijpen de inhoud van een verhalende tekst of gedicht.
Slide 2 - Tekstslide
Bespreken
Waaraan kan je een gedicht herkennen?
Slide 3 - Tekstslide
Waaraan herken je een gedicht?
Slide 4 - Open vraag
Modellen
als brugwachter bij mijn brug
heb ik nog steeds een vraag
wie kan mij nu vertellen
of de brug open is of gaat
Slide 5 - Tekstslide
Lees het gedicht over de brugwachter.
We gaan de vragen met elkaar maken.
Pak je kleurtjes erbij.
Slide 6 - Tekstslide
Vraag
De tekst is een gedicht. Wat hoort NIET er bij een gedicht?
A
Er hoeven geen komma’s of punten gebruikt te worden.
B
Er staan vaak woorden in die rijmen
C
Elke zin of halve zin mag op een nieuwe regel staan.
D
Er staat in wat de mening van iemand is.
Slide 7 - Quizvraag
Vraag
Zoek in de tekst en onderstreep met geel.
Vaak rijmen de laatste woorden van een regel in een gedicht. In dit gedicht is dat niet zo. Maar er zijn wel woorden die vaak worden herhaald aan het einde van een regel.
Welke twee woorden zijn dat?
Slide 8 - Tekstslide
Welke woorden worden er vaak herhaald aan het eind van de zin?
A
dicht - open
B
brug - antwoorden
C
antwoorden - dicht
D
open - brug
Slide 9 - Quizvraag
Vraag
Over wat voor brug gaat dit gedicht?
A
over een kleine brug die over een slootje of vijver loopt
B
over een brug die omhoog en naar beneden kan
C
over een brug die over een treinrails loopt
D
over een lange brug waar veel verkeer overheen kan
Slide 10 - Quizvraag
Vraag
De schrijver van dit gedicht is brugwachter. Wat is een brugwachter?
A
iemand die een brug omhoog en naar beneden moet doen
B
iemand die verschillende soorten bruggen bouwt
C
iemand die vaak voor een brug moet wachten
D
iemand die in een boot voor een brug moet wachten
Slide 11 - Quizvraag
Vraag
Zoek in de tekst en onderstreep met blauw.
De schrijver van dit gedicht begrijpt iets niet.
Wat begrijpt ze niet?
Slide 12 - Tekstslide
Wat begrijpt hij niet?
A
Wanneer ze de brug weer naar beneden moet doen.
B
Wanneer ze moet zeggen of de brug open of juist dicht is.
C
Hoe laat een brug open gaat en hoe laat weer dicht.
D
Wat een brugwachter precies voor werk doet.
Slide 13 - Quizvraag
Vraag In het gedicht staat: maar voor het verkeer is hij dicht Wat zijn voorbeelden van verkeer?
A
brugwachter en fietsers
B
boten en brugwachters
C
fietsers en auto's
D
auto's en boten
Slide 14 - Quizvraag
Vraag In het gedicht staat: als het verkeer passeert is de brug open Wat betekent passeren?
A
overgaan
B
stoppen
C
langzaam gaan
D
hard rijden
Slide 15 - Quizvraag
Vraag
Zoek in de tekst en onderstreep met groen.
De schrijver weet niet wanneer ze moet zeggen of de brug nou open of dicht is.
Wanneer twijfelt ze ook?
Slide 16 - Tekstslide
Waarom heeft hij een zaklamp bij zich?
A
als ze slaapt
B
als ze bijna slaapt
C
als ze wakker wordt
D
als ze niet kan slapen
Slide 17 - Quizvraag
Ben je nieuwsgierig geworden naar het boek en zou je het willen lezen?