4H HH grammaire U2 I/II

4H HH grammaire U2 I/II
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 9 min

Onderdelen in deze les

4H HH grammaire U2 I/II

Slide 1 - Tekstslide

Het bijwoord zegt wat over ...
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een bijwoord
D
een ander bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

Hoe maak je een bijwoord in het Frans?
A
Zet -e, s, of -es achter het bijvoeglijk naamwoord.
B
Zet -ment achter het bijvoeglijk naamwoord
C
weet ik niet meer

Slide 3 - Quizvraag

Welke 2 bijwoorden zijn er voor 'snel' in het Frans?
A
rapide
B
rapidement
C
vite
D
seulement

Slide 4 - Quizvraag

Adjectif / Adverbe?
Il parle ......
A
lent
B
lentement
C
lentment
D
lente

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord is géén adverbe?
A
rapidement
B
bien
C
gratuit
D
longtemps

Slide 6 - Quizvraag

Adverbe de

Violent --> ?
A
Violentment
B
Violentement
C
Violemment

Slide 7 - Quizvraag

Adverbe
A
bien
B
bon

Slide 8 - Quizvraag

Adverbe
A
mauvais
B
mal

Slide 9 - Quizvraag

Adverbe
A
mieux
B
meilleur

Slide 10 - Quizvraag

faire
avoir
aller
vouloir
être
pouvoir
hebben
willen
gaan
kunnen
zijn
maken/doen

Slide 11 - Sleepvraag

aur
ser
pourr
voudr
ir
fer
avoir
être
pouvoir
vouloir
aller
faire

Slide 12 - Sleepvraag

être
avoir
pouvoir
faire
aller
vouloir
pourra
serai
irons
aurez
voudras
feront

Slide 13 - Sleepvraag

Présent avoir
Imparfait vouloir
Passé composé vouloir
Présent vouloir
Imparfait pouvoir
passé composé pouvoir
Ils ont
On voulait
Tu as voulu
Vous voulez
Ils pouvaient
Nous avons pu

Slide 14 - Sleepvraag

Hij kon
A
Il pouvait
B
Il pourrait
C
Il a pu

Slide 15 - Quizvraag

Zij gaan
A
Ils allent
B
Ils font
C
Ils vont

Slide 16 - Quizvraag

Ik zal kunnen
A
Je pouvrais
B
Je pouvrai
C
Je pourrais
D
Je pourrai

Slide 17 - Quizvraag

Wij hebben teruggegeven (rendre)
A
Nous avons rendu
B
Nous sommes rendus
C
On a rendu
D
On est rendu

Slide 18 - Quizvraag

Jullie willen
A
Vous voudrez
B
Vous vouloirez
C
Vous voulez

Slide 19 - Quizvraag

Ik ben geweest
A
Je suis été
B
J'ai été
C
Je êtrai
D
Je serai

Slide 20 - Quizvraag

Zij had
A
Elle a
B
Elle aura
C
Elle avait

Slide 21 - Quizvraag

Zij (vrl mv) zullen gaan
A
Elles iront
B
Elles alleront
C
Elles iraient
D
Elles alleraient

Slide 22 - Quizvraag