IBO 1 t/m 4

IBO 1 t/m 4
Voordeel 11 klas
Quiz IBO 1 t/m 4
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
IBOMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

IBO 1 t/m 4
Voordeel 11 klas
Quiz IBO 1 t/m 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent IBO
A
Internationale Beroepen Opdracht
B
Ik ben Ondernemer
C
Integrale Beroeps Opdracht
D
Interesse in Beroeps opdrachten

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de naam van IBO 1
A
Van Start
B
We gaan beginnen
C
En nu aan het werk
D
Daar gaan we !

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de naam van IBO 2
A
Voorbereiden
B
Op naar de stage
C
Uitvoeren
D
Aan het werk

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de naam van IBO 3
A
Stage in een bedrijf
B
Afhandelen
C
Werken in een Bedrijf
D
Wat is werken ?

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de naam van IBO 4
A
Organiseren
B
Voorbereiden van mijn werk
C
ARBO wet
D
Te laat komen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een organogram
A
Organisatiestructuur
B
Een schema
C
Een fiets
D
Een gewicht

Slide 7 - Quizvraag

Waar staan de schoolregels van het Vista College beschreven
A
In de hal van elke school
B
In jullie agenda
C
Bij de stagebedrijven
D
In het Studentenstatuut

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor een functie ?
A
Een taak
B
Een betrekking
C
Werken
D
Opruimen

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent MBO
A
Middelbaar Beroepsonderwijs
B
Midden basis onderwijs
C
Maatschappelijk Basis Onderwijs
D
Meer bakkersonderwijs

Slide 10 - Quizvraag

Wat staat er vooral in een werkinstructie
A
Wat je moet doen
B
Hoe je iets moet doen
C
Wat je salaris is
D
Hoeveel vakantiedagen je krijgt

Slide 11 - Quizvraag

Welke keuze van beroepen kun je via Entree kiezen
A
Bakkersopleiding
B
Assistent Logistiek
C
Assistent Dienstverlening en Zorg
D
Kappersopleiding

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent het woord Vacature
A
Openstaande arbeidsplaats
B
Verrekijker
C
Gesprek
D
Werkplaats

Slide 13 - Quizvraag

Wat moet er zeker in een CV staan?
A
Je automerk
B
Je diploma's
C
Je leeftijd
D
Je kwaliteiten

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een referentie ?
A
Een rotonde
B
Een woordenboek
C
Kennis van anderen over jou
D
foto's van jou

Slide 15 - Quizvraag

Wat bedoelen we met vaardigheden ?
A
Iets wat je kunt zien
B
Iets wat je goed kunt
C
Iets wat je kunt eten
D
Iets wat je kunt doen

Slide 16 - Quizvraag

Wat bedoelen we als we praten over een evaluatie ?
A
Een sollicitatiegesprek
B
Een les op school
C
Een bezoek aan het ziekenhuis
D
Een nabespreking

Slide 17 - Quizvraag

Wat heb je nodig om beroepsopdrachten goed uit te voeren?
A
Normen en waarden
B
Goed gedrag
C
Veel geld
D
Je mentor

Slide 18 - Quizvraag

Wat kun je aanraken en kopen ?
A
Ziekte
B
Autorijden
C
Producten
D
Diensten

Slide 19 - Quizvraag

Wat hoort niet bij het woord diensten?
A
Aanraken
B
Haren knippen
C
Auto's repareren
D
Mensen helpen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
afronden, voorbereiden, uitvoeren
B
voorbereiden, afronden, uitvoeren
C
Voorbereiden, uitvoeren, afronden
D
afronden, uitvoeren, voorbereiden

Slide 21 - Quizvraag

Wat klopt niet ?
A
Voelen doe je met je hoofd
B
Denken doe je met je handen
C
Dingen weten doe je vanuit je hoofd
D
Gedragen doe je vanuit je hart

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer gebruik je steekwoorden?
A
Tijdens een presentatie
B
Tijdens het winkelen
C
Tijdens een sollicitatiegesprek
D
Bij het maken van een CV

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer wordt je ontslagen bij een bedrijf?
A
Bij het gebruiken van je telefoon
B
Bij het gebruik van Drugs en Drank
C
Bij elke dag te laat komen
D
Bij onfatsoenlijk taalgebruik

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een werkopdracht?
A
Een opdracht die je krijgt om werk uit te voeren
B
Een evaluatiegesprek
C
Een sollicitatiegesprek
D
Een ontslag

Slide 25 - Quizvraag

Wat klopt niet bij een goed werkplan?
A
Juiste volgorde
B
Juiste planning
C
Goed kunnen verkopen
D
Kleine stappen

Slide 26 - Quizvraag

Welke W's kloppen bij het organiseren van een activiteit?
A
Wie, wat, waarom, warm
B
Waarom, welke, wie, waarvoor
C
Wie, waarom, welke, winderig
D
Welke, wordt, wie, warm

Slide 27 - Quizvraag

Ongeschreven regels zijn ....?
A
Regels die overal ophangen
B
Verkeersregels
C
Regels die niet op papier staan
D
Regels die op papier staan

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn risicovolle situaties ?
A
Een lift
B
Loshangende kabels
C
Een gladde vloer
D
Openstaande ramen

Slide 29 - Quizvraag

Wat hoort bij het voorbereiden op je werk?
A
Materialen klaarleggen
B
Een sopje maken om te gaan poetsen
C
Uitslapen
D
Te laat komen

Slide 30 - Quizvraag