gebouwenkosten

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

saldo = toegerekende kosten

(kosten nemen direct toe als je meer dieren gaat houden)

begroting = niet toegerekende kosten
(kosten blijven gelijk als je meer dieren gaat houden)


Slide 2 - Tekstslide

Toegerekende kosten
Niet toegerekende kosten
Voerkosten
gebouwenkosten
KI
Werktuigkosten
Loonwerk grasland
arbeidskosten
rente kosten grond

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Welke waarde gebruiken we in de begroting?
A
fiscale boekwaarde
B
vervangingswaarde
C
bedrijfseconomische boekwaarde
D
waarde in vrije economisch verkeer

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de kosten van een gebouw?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de berekende rente gebouwen bij een rentestand van 4%

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Bij een economische levensduur van een duurzaam productiemiddel van 25 jaar is het percentage afschrijving?
A
4%
B
5%
C
10%
D
25%

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Bedrijfswaarde
Bedrijfswaarde = vervangingswaarde - reeds gepleegde afschrijvingen

Slide 20 - Tekstslide

bijvoorbeeld
vervangingswaarde = € 300.000,-
leeftijd gebouw is 2 jaar
jaarlijkse afschrijving = € 20.000,-
bedrijfswaarde = € 300.000,- min 2x € 20.000,-
=€ 300.000,- min € 40.000,- = € 260.000,-

Slide 21 - Tekstslide

vervangingswaarde = € 100.000,-
jaarlijkse afschrijving = € 10.000,-
gebouw is 4 jaar oud
A
bedrijfswaarde is € 100.000,-
B
bedrijfswaarde is € 40.000,-
C
bedrijfswaarde is € 90.000,-
D
bedrijfswaarde is € 60.000,-

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

gebouwenkosten per jaar
rente
+
afschrijving
+
onderhouden en verzekering

Slide 24 - Tekstslide