Repetitie_LS_Unité 4_klas 1

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

mercredi 24 mai 

C

UNITÉ 4

LEERDOELEN:

zinnen ontkennend maken (nee, niet)> ne......pas

onregelmatig ww: ALLER (gaan)

woordjes en zinnen over wonen, de weg wijzen, je kamer/huis omschrijven

de ontkenning

Wat weet je nog over de ontkenning?

ne ....... pas

Waar staat ne...pas?

ne staat vóór de persoonsvorm (pv) en pas staat erachter.

Ne ... pas

Maak ontkennend:

Elle va à l'école

1. Elle va ne pas à l'école
2. Elle ne va pas à l'école
3. Elle ne pas va à l'école

De ontkenning:

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.

1. Ce n'est pas ici.
2. Elle ne mange pas.
3. Anna ne pas regarde
4. Nous ne parlons pas français.

Maak ontkennend:

Simon habite à Paris.

1. Simon habite ne pas à Paris
2. Simon n' habites pas à Paris
3. Simon ne habite pas à Paris
4. Simon n' habite pas à Paris

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?

1. Ce n'est pas
2. Ce ne est pas
3. C'est ne pas
4. C'est pas

Vertaal:
Tu ne manges rien?

1. Eet je niet?
2. Eet je niets?
3. Eet je nooit?
4. Eet je niet meer?

ne ...... rien
betekent

1. niet
2. niemand
3. niets
4. niet meer

ne ... plus

ne ... jamais

ne ... rien

ne ... pas encore

niet meer

nooit

niets

nog niet

Wat betekent:
Ne .... jamais

1. nooit
2. niet meer
3. geen meer
4. niets

Wat betekent:
Ne ... plus

1. niets
2. niet meer
3. nog niet
4. nooit

Wat betekent 'Je ne regrette rien?'

1. Ik doe het nooit weer
2. Ik ben alles vergeten
3. Ik heb niets meer over
4. Ik heb nergens spijt van

Hoe ging dit onderdeel?

😒🙁😐🙂😃

aller

Weet je nog hoe je het werkwoord aller moet vervoegen?

Het werkwoord "aller" = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is "aller" een onregelmatig werkwoord

Aller	Gaan
Je vais	Ik ga
Tu vas	Jij gaat
Il / elle / on va	Hij / zij / men gaat
nous allons / on va	wij gaan
vous allez / Vous (monsieur) allez	jullie gaan / U gaat
Ils / Elles vont	zij gaan

le futur proche

wat is dat alweer?

Futur proche

J' (ik)	vais (ga)	parler (praten)
Tu (jij)	vas (gaat)	parler (praten)
Il/elle/on (hij/zij/wij)	va (gaat)	parler (praten)
nous (wij)	allons (gaan)	parler (praten)
Vous (jullie/U)	allez (gaan/gaat)	parler (praten)
Ils/elles (zij)	vont (gaan)	parler (praten)

Toekomende tijd: futur proche

Tu ..... (aller)

Vertaal: tu vas

Nous .... (aller)

Vertaal: nous allons

Adam ...... (aller)

Vertaal: Adam va

Marouan et Nadine .... (aller)

Vertaal: Marouan et Nadine vont

Hoe ging dit onderdeel?

😒🙁😐🙂😃

Richting aangeven

Naar links

Naar rechts

Rechtdoor

Tout droit

À droite

À gauche

Première 

Deuxième 

à droite 

à gauche 

Tout droit 

Troisième 

La rue 

Rechtsaf 

Eerste 

Linksaf 

Rechtdoor 

De straat 

Tweede 

Derde

derrière

sur

devant

dans

à gauche

à droite

Vertaal: rechtdoor

Vertaal: "ik ga naar links"

Vertaal: De bakker is naast het zwembad

Hoe ging dit onderdeel?

😒🙁😐🙂😃

Wat heb je deze les geleerd?