2HV - les 13 gustar & doler

Programa
  1. Controlamos los deberes 
  2. Voca
  3. Gustar y Doler
  4. Deberes
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programa
  1. Controlamos los deberes 
  2. Voca
  3. Gustar y Doler
  4. Deberes

Slide 1 - Tekstslide

Controlamos los deberes
Voca Unidad 8 blz 109 NL-SP 1-20
p. 84 ej 1, 2, 3
Ej. 1:
1. A Carlos le duele la espalda.
2. A Mónica le duele la rodilla.
3. A Paco le duele el brazo.
4. A Pilar le duelen las muelas.

Slide 2 - Tekstslide

Controlamos los deberes
Ej. 3:
1. me gusta                                         7. te gustan, me gusta
2. te duele, me duele                     8. os gustan, nos gusta 
3. os gusta, nos gusta                   9. me duelen
4. me duelen                                    10. les gusta
5. le gustan
6. le duele

Slide 3 - Tekstslide

Voca
El cuerpo
Blz 83, ej 3, 4, 5

Slide 4 - Tekstslide

Palabra por palabra 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden
A. 1. a   2. d   3. c   4. b

B. 1. het hoofd = la cabeza   2. het oog = el ojo
     3. de rug = la espalda   4. de voet = el pie

C. 1. A mí me duelen las piernas      3. A tí te duele el pecho.
     2. A ellas les duele la tripa             4. A C. y R. les duele el brazo.

Slide 8 - Tekstslide

El verbo doler
Doler betekent: Pijn doenNet zoals bij gustar gebruik je bij doler 2 vormen: duele en duelen.


DUELE
DUELEN
zelfstandig naamwoord enkelvoud
werkwoord
zelfstandig naamwoord meervoud
(la mano)
(escuchar)
(las manos)
(la oreja y la nariz)
Wat staat er achter doler? 
Is dat enkelvoud of meervoud?

Slide 9 - Tekstslide

(a mí)
me
duele/duelen
(a ti)
te
duele/duelen
(a él/ella/usted)
le
duele/duelen
(a nosotros)
nos
duele/duelen
(a vosotros)
os
duele/duelen
(a ellos/ellas/ustedes)
les
duele/duelen
wie heeft er pijn?
Wat doet pijn?
Het meewerkend voorwerp moet er bij.

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp + duele(n)
  1. A mí _________ la cabeza
  2. A vosotros _________ los pies
  3. A tí _________ el cuello
  4. A Juan _________ los dedos
  5. A Carlos y María _________ la espalda
  6. Vertaal bovenstaande zinnen naar het Nederlands

Slide 11 - Tekstslide

ANTWOORDEN
  1. A mí ME DUELE la cabeza
  2. A vosotros OS DUELEN los pies
  3. A tí TE DUELE el cuello
  4. A Juan LE DUELEN los dedos
  5. A Carlos y María LES DUELE la espalda
  6. Vertaal bovenstaande zinnen naar het Nederlands

Slide 12 - Tekstslide

Está cansado/a
Tiene fiebre
Tiene gripe
Está resfriado/a
Está mareado/a
Juan está cansado (mannelijk)
Rosa está cansada (vrouwelijk)
Pablo está mareado (mannelijk)
Ana está mareada (vrouwelijk)
voorbeelden

Slide 13 - Tekstslide

Combineer de plaatjes met de zinnen

Slide 14 - Tekstslide

ANTWOORDEN
1
4
2
3
5

Slide 15 - Tekstslide

Gustar & Doler
Blz 85, ej 4

Tip: zin 1, 4 en 6 zijn met doler, de rest met gustar. Succes!

Slide 16 - Tekstslide

Deberes
Voca Unidad 8 blz 109 NL-SP
1-30

Afmaken p. 85 ej. 4

Slide 17 - Tekstslide