Woordenschat H1 t/m H6

Welkom TH2
1.  Neem plaats
2. Mobiel in de tas.
3. Boek, schrift, etui op tafel, ook je leesboek!
4. Start leesmoment
timer
1:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom TH2
1.  Neem plaats
2. Mobiel in de tas.
3. Boek, schrift, etui op tafel, ook je leesboek!
4. Start leesmoment
timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Leesmoment
Pak je leesboek.

timer
8:00

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Je kunt het verschil tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik uitleggen. 
Je kent de letterlijke betekenis van de spreekwoorden van de lijst. 
Je kunt het verschil tussen uitdrukkingen en spreekwoorden uitleggen.

Slide 3 - Tekstslide

Uitdrukking
Bij een uitdrukking gebruik je een vaste combinatie van woorden. Bijvoorbeeld:
Met de deur in huis vallen, aan iemands lippen hangen, met vlag en wimpel winnen, met de noorderzon vertrekken.

Slide 4 - Tekstslide

Spreekwoorden
Een spreekwoord is een zin in de tegenwoordige tijd met een algemene 'wijsheid'. Je kunt er dus iets van leren, want het geeft je goede raad. Bijvoorbeeld: 
Na regen komt zonneschijn. 
Vraag: Wat zou hiermee bedoeld worden?

Slide 5 - Tekstslide

Uitdrukking
Met vlag en wimpel

Voorbeeldzin:
Ik heb deze wedstrijd met vlag en wimpel gewonnen.
Vraag 1
Wat is het figuurlijke deel in deze zin?



Antwoord
met vlag en wimpel winnen

Vraag 2
Wat is de letterlijke betekenis van met vlag en wimpel winnen?

Voor het antwoord: kijk in je woordenlijst.



Slide 6 - Tekstslide

Spreekwoord

Met de noorderzon vertrekken

Vraag 1: 
Is dit letterlijk of figuurlijk?
Vraag 2: 
Wat is de betekenis van deze zin?
Zoek op de betekenis op van: 

Spreken is zilver, zwijgen is goud.
Baat het niet dan schaadt het niet.
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel. 




Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag
Pak je telefoon erbij!
We gaan oefenen met het verschil tussen uitdrukkingen en spreekwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Je bent met vlag en wimpel geslaagd.
Wat betekent met vlag en wimpel?
A
Glansrijk
B
Kansloos
C
Net aan
D
Niet

Slide 9 - Quizvraag

Baat het niet dan schaadt het niet.
A
Misschien helpt het wel als je wat beter je best doet
B
Maakt het nog iets uit wat ik doe, of mislukt het toch wel?
C
Misschien helpt het niet, maar het doet ook geen schade
D
Alle beetjes helpen, ook al denk je soms van niet

Slide 10 - Quizvraag

Is met vlag en wimpel winnen een uitdrukking?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Spreken is zilver, zwijgen is goud. Is dit een uitdrukking?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

De daad bij het woord voegen
A
Iets doen en het dan onmiddellijk zeggen
B
Iets zeggen en het dan onmiddellijk doen
C
Je doet iets en vertelt er eerlijk over
D
Je zegt iets hardop wat je niet mocht zeggen

Slide 13 - Quizvraag

Wat weet je nu over spreekwoorden?

Slide 14 - Woordweb

De uitdrukking: iemand iets in de schoenen schuiven betekent?
A
Boos zijn op jezelf
B
Boos zijn op een ander
C
De schuld bij jezelf leggen
D
De schuld bij een ander leggen

Slide 15 - Quizvraag

Bij een uitdrukking is er sprake van een vaste combinatie van woorden. Zoek er één uit de woordenlijst en zet hem hier neer.

Slide 16 - Open vraag

Spreekwoord: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (waard).
A
Je moet blij zijn met je leven, je leeft maar één keer
B
Als je ondankbaar bent voor een mooi cadeau doe je onbeleefd.
C
Wees blij met de kleine dingen, die zijn ook belangrijk.
D
Alles van waarde is weerloos.

Slide 17 - Quizvraag

Uitdrukking:
Mevrouw Ricke liet zich door Brendon op de kast jagen. Ze zit er nu nog.
A
Mevrouw Ricke zit gewoon op haar bureaustoel hoor
B
Mevrouw Ricke zit bovenop de boekenkast in p-08
C
Mevrouw Ricke wordt snel kwaad op Brendon, vaak zomaar.
D
Mevrouw Ricke legt ons een uitdrukking uit.

Slide 18 - Quizvraag

Wat weet je nu over uitdrukkingen?

Slide 19 - Woordweb

Als is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
A
Je kan liegen, maar uiteindelijk komt men achter de waarheid
B
Je kan wel liegen, maar het is niet verstandig
C
Je moet niet liegen, want dat is oneerlijk
D
Je moet altijd de waarheid vertellen ook als is het moeilijk

Slide 20 - Quizvraag

Exit ticket

Slide 21 - Tekstslide

Leg het verschil tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik uit.

Slide 22 - Woordweb

Leg het verschil tussen uitdrukkingen en spreekwoorden uit.

Slide 23 - Woordweb

Je weet nu precies wat je moet weten voor de toets.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Blooket
We sluiten af met een Blooket!

Slide 25 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide