IBS 1: hoofdstuk 1 & 2: Kinderboerderij & Dierenpark

Hoofdstuk 1: Kinderboerderij


IBS 1: Dierverzorger op een recreatiepark
MBO niveau 2
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DierverzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1: Kinderboerderij


IBS 1: Dierverzorger op een recreatiepark
MBO niveau 2

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Noem een functie
van een kinderboerderij.

Slide 3 - Woordweb

Kinderboerderij
= een boerderij die openbaar toegankelijk is voor het publiek.

Functies:
  • Kinderen en volwassen kennis te laten maken met boerderijdieren
  • Maatschappelijke functies: recreatie, educatie, sociaal en therapeutisch

Vaak beheerd door:
 de gemeente, een stichting/vereniging of een zorginstelling.



Slide 4 - Tekstslide

Een groot deel van de bezoekers behoort tot
de zogeheten ‘risicogroepen’.
Wie vallen hieronder?

Slide 5 - Open vraag

Keurmerk kinderboerderijen
Bevat alle wet- en regelgeving waar de kinderboerderij aan moet voldoen:
  • Arbowet voor personeel
  • gezondheids- en welzijnswet voor dieren
  • Criteria op het gebied van hygiëne en dierenwelzijn
ivm de risicogroepen


Slide 6 - Tekstslide

Welke dieren zijn geschikt
voor een kinderboerderij?

Slide 7 - Woordweb

Verschillende boerderijdieren 
in lage aantallen.
 
Dieren die geschikt zijn;
  • rustig, betrouwbaar met een lief en leuk karakter
  • geen ongecastreerde dieren
  • gezonde dieren

Meest gehouden dieren op 
de kinderboerderij:
  • Paard / pony / ezel
  • Koeien
  • Varkens
  • Geiten
  • Schapen
  • Konijnen
  • Cavia’s
  • Kleine knaagdieren
  • Kippen

Slide 8 - Tekstslide

Welke dieren zijn niet geschikt voor een kinderboerderij?

Slide 9 - Open vraag

Waarom dien je minimaal twee koeien samen te houden?

A
omdat koeien altijd in paartjes gehouden moeten worden
B
omdat het groepsdieren zijn
C
omdat het solitaire dieren zijn
D
omdat ze anders geen melk geven

Slide 10 - Quizvraag

Voeren
Door medewerkers:
  • naar hun eigen dieet (sluit aan bij hun voederbehoefte)
  • Controleren of het voedsel nog goed is

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Waarom mogen bezoekers op veel
kinderboerderijen de dieren
niet voeren?

Slide 13 - Woordweb

Niet voeren door bezoekers omdat:
  • Dieren kunnen zicht overeten:
        -  te dik en ziek worden
        - herkauwers kunnen pensverzuring (voedselvergiftiging) 
           krijgen (kunnen hieraan overlijden).
        - paarden kunnen koliek krijgen van aardappelschillen, 
           vers of beschimmeld brood
  • Dieren kunnen per ongeluk verpakkingen aanvreten die in                             de wei achtergelaten worden
  • Soms worden de dieren opdringerig als ze steeds gevoerd worden

Slide 14 - Tekstslide

Hoe kan je ervoor zorgen dat klanten toch de dieren kunnen voeren, zonder dat dit gevaarlijk/ongezond is voor de dieren?

Slide 15 - Open vraag

. Wat verstaan we onder ‘gedomesticeerde’ dieren?
A
oorspronkelijk wilde dieren tot huisdier gemaakt
B
wilde dieren
C
dieren die gehouden worden in de dierentuin
D
dieren die gehouden worden in de kinderboerderij

Slide 16 - Quizvraag

Criteria bij domesticeren

  • Voortplanting staat onder controle van de mens
  • Territorium wordt bepaald door mensen
  • Het dier levert een product of dienst voor de mens
  • Het dier is verschillend van de wilde voorouder

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

In verhouding maar weinig (40) diersoorten gedomesticeerd:
 ze moeten geschikt zijn voor het domesticatie proces, voorwaarden:
  1. Flexibel dieet
  2. snel volwassen (vruchtbaar)
  3. Bereid zijn om in gevangenschap te paren
  4. aangenaam karakter, benaderbaar voor de mens
  5. relatief lage stressreactie, vluchtafstand en beweeglijkheid
  6. sociale groepen, hiërarchie

In verhouding maar weinig (40) diersoorten gedomesticeerd:
 ze moeten geschikt zijn voor het domesticatie proces, 
 voorwaarden:
  •   flexibel dieet
  •   snel volwassen (vruchtbaar)
  •   Bereid zijn om in gevangenschap te paren
  •   aangenaam karakter, benaderbaar voor de mens
  •   relatief lage stressreactie, vluchtafstand en beweeglijkheid
  •   sociale groepen, hiërarchie

Slide 19 - Tekstslide

Hoofdstuk 2: Dierenpark


IBS 1: Dierverzorger op een recreatiepark
MBO niveau 2

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een dierentuin?

Slide 21 - Woordweb

Dierenpark/dierentuin/zoo

= een verzameling levende dieren die worden gehouden om het publiek de gelegenheid te geven ze te kunnen bekijken.

Oorspronkelijk wilde en exotische dieren, nu ook gedomesticeerde dieren

Wet ‘Besluit houders van dieren’:
Een permanente inrichting waar meer dan 10 levende wilde dieren worden gehouden om minimaal ten minste 7 dagen per jaar te worden tentoongesteld aan het publiek (met uitzondering van circussen en dierenwinkels).

Beschikken over een dierentuinvergunning (de Europese Dierentuinrichtlijn).


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Benoem functies van een dierentuin.

Slide 24 - Open vraag

Voorwaarden welzijn:
  • de ruimte hebben om hun natuurlijke gedrag te kunnen vertonen. Ook volgens hun sociale leefstijl kunnen leven (in groepen of juist alleen).
  • voldoende ruimte hebben om zichzelf te verzorgen, te kunnen groeien en te kunnen voortplanten.
  • de veiligheid van mens en dier waarborgen (voorkomen dat dieren ontsnappen en plannen hebben in geval van calamiteiten).
  • een registratiesysteem hebben. (informatie over voeding, fokken en diergeneeskundige verzorging).

Slide 25 - Tekstslide

Op welke manier bootsen
de dierentuinen de natuurlijke leefomgeving na?

Slide 26 - Woordweb

Trends in de dierentuin:
  • de natuurlijke leefomgeving enigszins na te bootsen in ruim opgezette verblijven.
  • Er worden steeds vaker diersoorten gecombineerd.
  • Zo min mogelijk hinderlijke hekwerken en kooien.

Slide 27 - Tekstslide

Dierengroepen in de dierentuin
  • Primaten
  • Hoefdieren
  • Roofdieren
  • Buideldieren
  • Slurfdieren
  • Holhoornige
  • Zeezoogdieren
  • Herpeten
  • Roofvogels
  • Watervogels
  • Loopvogels
  • Tropische vogels

Slide 28 - Tekstslide

Primaten
Hoefdieren
Roofdieren
Buideldieren
Slurfdieren
Holhoornigen
antilopen, geiten en runderen

Zoogdieren die voornamelijk vlees eten zoals leeuwen en tijgers, maar ook beren worden hierbij gerekend. 
apen en halfapen

Tot de bekendere behoren onder andere de kangoeroes, de koala, de Tasmaanse duivel en de buidelratten.

tapirs en olifanten

Alle dieren met hoeven. Hiertoe worden evenhoevige, onevenhoevige, slurfdieren en holhoornigen gerekend. 

Slide 29 - Sleepvraag

Zeezoogdieren
Herpeten
Roofvogels
Watervogels
Loopvogels
Tropische vogels
De niet-vliegende vogels zoals struisvogels en kiwi’s.

Vleesetende vogels die op prooien jagen. Arenden, valken, gieren en uilen behoren tot deze groep.

Verzamelnaam voor allerlei soorten exotische vogels: papegaaien, kanaries, toekans etc. 
Zoogdieren die voornamelijk in het water leven zoals dolfijnen, zeeleeuwen en zeehonden.

Hiertoe behoren alle reptielen (zoals slangen en hagedissen) en amfibieën (zoals kikkers en salamanders).

Vogels die voornamelijk op of bij het water even: eenden, zwanen en flamingo’s zijn enkele voorbeelden.

Slide 30 - Sleepvraag

Evenhoevige
Onevenhoevige
Holhoornigen

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Voeding
Je kan dieren in de dierentuin niet de voeding bieden die ze in het wild gewend zijn:
  • zoeken naar alternatieven (aangepaste diëten)
  • aanbieden op een manier om het natuurlijk gedrag te stimuleren

Slide 33 - Tekstslide

Wat voor soort voedselgroepen
komen er voor in de dierentuin?

Slide 34 - Woordweb

Voedselgroepen in dierentuinvoeding

  • Gras en ander ruwvoeders
  • Browse producten
  • Blad en koolgroenten
  • Andere groenten
  • Fruit producten
  • Zaden, rozijnen en noten
  • Vlees producten
  • Vis producten
  • Ongewervelde dieren
  • Krachtvoer
  • Supplementen
  • Andere producten

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Waarom dien je niet te veel walnoten aan een dier te geven?
A
zijn giftig
B
bevatten te veel suikers
C
kan darmproblemen veroorzaken
D
bevatten te veel vetten

Slide 40 - Quizvraag

Benoem een supplement.

Slide 41 - Open vraag

Aan de slag!
Hoofdstuk  vragen:
  • 1 (blz. 3)
  • 2 (blz. 6)
  • 3 (blz. 8)
  • 4 (blz. 15)
Leeractiviteit 
  • 1.1 overzicht gewervelde dieren (blz. 4)
  • 1.2 rassen herkennen en benoemen (blz. 5)


Slide 42 - Tekstslide