oefenen met bruto en nettowinst

Nettowinst berekenen
Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)
Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )
Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )
Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Nettowinst ( Brutowinst - Bedrijfskosten )
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nettowinst berekenen
Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)
Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )
Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )
Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Nettowinst ( Brutowinst - Bedrijfskosten )

Slide 1 - Tekstslide

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
Hoger
B
Lager

Slide 2 - Quizvraag

Timo is autohandelaar. De week is de brutowinst lager dan de bedrijfskosten. Er is sprake van
A
Nettowinst
B
Verlies

Slide 3 - Quizvraag

Brutowinst bestaat dus uit bedrijfskosten en
A
Inkoopwaarde
B
Nettowinst

Slide 4 - Quizvraag

Timor heeft een wascabine bij zijn bedrijf geplaatst. Hierdoor zijn de bedrijfskosten ........
A
gestegen
B
gedaald

Slide 5 - Quizvraag

Thimo heeft in januari zijn auto's sterk afgeprijsd. De auto's werden vlot verkocht, maar de autohandel maakte een verlies.
Voor wie is dit verlies?
A
de klanten
B
de werknemers
C
Timozelf
D
de autofabrikant

Slide 6 - Quizvraag

De omzet is € 25 000, de inkoopwaarde is € 12 347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 7 - Open vraag

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is 35 000, de inkoopwaarde is 15 000 en de kosten zijn 7 500. De brutowinst is:
A
€20 000
B
€12 500
C
€2 500
D
€75 000

Slide 8 - Quizvraag

De omzet van de winkel van Krijn is €20 000, de inkoopwaarde is €12 500, de kosten zijn €5 000. De nettowinst is
A
€20 000
B
€12 500
C
€2 500
D
€75 000

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22 000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20 000.
Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22 000.
B
De omzet is gestegen met € 2 000.
C
De omzet is gedaald met € 2 000.
D
De omzet is gedaald met € 20 000.

Slide 12 - Quizvraag

Sabine heeft een nagelstudio. Haar omzet in mei dit jaar is € 2 900. In mei vorig jaar was dat € 2 500.
Met hoeveel procent is de omzet gestegen?
(Indien nodig op 1 decimaal afronden)
A
13,8 %
B
116 %
C
16 %
D
86,2 %

Slide 13 - Quizvraag

Krijn heeft een bloemenwinkel. Zijn omzet was vorig jaar €250 000. Dit jaar stijgt zijn omzet met €50 000. Zijn omzet stijgt dit jaar met.....
A
25%
B
20%
C
5%
D
125%

Slide 14 - Quizvraag