Oefenvragen over 9.1 & 9.2
1 / 11
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Geef 2 voorbeelden van een genotsmiddel.
Slide 2 - Open vraag
In welk orgaan wordt alcohol afgebroken
A
maag
B
bloed
C
lever
D
nieren
Slide 3 - Quizvraag
Hoe komt het dat je sneller buiten adem bent door roken?
Slide 4 - Open vraag
Uitscheidingsorganen zijn je huid, lever, nieren, darmen en de longen
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Waar heeft je lichaam glucose voor nodig?
Slide 6 - Open vraag
Op welke plaats komt zuurstof in je bloed
A
letter A
B
letter B
C
letter D
D
letter G
Slide 7 - Quizvraag
Welke 2 stoffen geeft het bloed aan de spieren om goed te kunnen werken?
A
zuurstof en water
B
zuurstof en glucose
C
water en glucose
D
glucose en CO2
Slide 8 - Quizvraag
Sander heeft thuis goed gegeten. Daarna schaatst hij een wedstrijd. Onder het schaatsen eet hij niet.
Wat gebeurt er tijdens het schaatsen?
Wat gebeurt er tijdens het schaatsen?
A
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt hoger, daarom wordt glucose omgezet in glycogeen.
B
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt hoger, daarom wordt glycogeen omgezet in glucose.
C
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt lager, daarom wordt glucose omgezet in glycogeen.
D
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt lager, daarom wordt glycogeen omgezet in glucose.
Slide 9 - Quizvraag
Tekst
Tekst
Uitscheidingsorganen
Koolstofdioxide en water
medicijnen
alcohol
afvalstoffen
Zouten
water
Water, zouten, overtollige vitaminen, afvalstoffen
Slide 10 - Sleepvraag
via welke route verlaat urine ons lichaam?
A
nieren- urinebuis
– urineblaas – urineleider
B
urineblaas - urinebuis
– urineleider – nieren
C
nieren-urineleider-urineblaas-urinebuis
D
urineleider –nieren- urineblaas-urinebuis
