Werden tt en vt deel 2

Jetzt das Verb werden im Präsens (t.t.) und dann Präteritum (v.t.)


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Jetzt das Verb werden im Präsens (t.t.) und dann Präteritum (v.t.)


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je van het ww werden (DU) af?

Slide 3 - Open vraag

Werden
2 betekenissen: 
- worden (Hij wordt arts - Er wird Arzt)
- zullen (Hij zal naar huis gaan - Er wird nach Hause gehen.*)

*  Bij de betekenis "zullen" staat er altijd nog een infintief (hele        ww) aan het einde van de zin. 

Slide 4 - Tekstslide

Ich werde Morgen nicht zur Schule gehen.

Slide 5 - Tekstslide

Ich werde Morgen nicht zur Schule gehen.

Hoe vertaal je 'ich werde' in deze zin?

Slide 6 - Open vraag

Morgen werde ich dich besuchen.

Hoe vertaal je 'werde ich' in deze zin?

Slide 7 - Open vraag

Mein Vater denkt, dass er krank wird.

Hoe vertaal je 'er wird' in deze zin?

Slide 8 - Open vraag

Ich weiß, was ich später werde: Bauarbeiter!

Hoe vertaal je 'ich werde' in deze zin?

Slide 9 - Open vraag

Tanja und Klaus werden uns besuchen.

Hoe vertaal je 'werden' in deze zin?

Slide 10 - Open vraag

Vervoeging in de tt + volt.dw
ich werde
du wirst
er/sie/es/man wird
wir werden
ihr werdet
sie/Sie werden
Volt.dw: sind geworden

Slide 11 - Tekstslide

..... du zu Hause bleiben?
A
werdest
B
wirst
C
werdst
D
wirdest

Slide 12 - Quizvraag

Inja und Tanja, warum ...... ihr das tun?
A
werden
B
werdet

Slide 13 - Quizvraag

Meine Mutter ...... ihn morgen besuchen.
A
wird
B
werdet
C
werdt
D
wirdet

Slide 14 - Quizvraag

Der Lehrer ......ganz rot.
A
werdt
B
wirdt
C
wird
D
werdet

Slide 15 - Quizvraag

Ich ..... sicher eine gute Krankenschwester.
A
werd
B
wird
C
werden
D
werde

Slide 16 - Quizvraag

Vervoegingen in de vt
Betekenis = werden
ich wurde
du wurdest
er/sie/es/man wurde
wir wurden
ihr wurdet
sie/Sie wurden


Betekenis = zouden
ich würde
du würdest
er/sie/es/man würde
wir würden
ihr würdet
sie/Sie würden

Slide 17 - Tekstslide

würden oder wurden
1. ......... du auch zum Fußballspiel kommen? 
2. Das ...... ich untersuchen. 
3. Ich ..... sehr müde. 
4. Die Kartoffeln (aardappels) ........ gekocht. 
5. Er ..... am Sonntag fliegen. 
6. Du ..... das nie mehr tun. 

Slide 18 - Tekstslide

Conclusie:
WERDEN heeft 2 betekenissen: 
- worden (Hij wordt arts - Er wird Arzt)
- zullen (Hij zal naar huis gaan - Er wird nach Hause gehen.*)


Slide 19 - Tekstslide

Ende

Slide 20 - Tekstslide