H3A P3 1902 Leesvaardigheid 2 functiewoorden

Havo 3
Welkom
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Havo 3
Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel


Aan het eind van de les heb je geoefend met Tafel vol Vlinders en met functiewoorden

Slide 2 - Tekstslide

Programma

Slide 3 - Tekstslide

In groep werken: 
    Nivia, Jelle, Beer, Stijn, Julie
    Lisa, Liesje, Sam, Elodie, Jochem
    Zara, Rick, Floor, Kasper, Elisa Sophie.

Overige leerlingen maken in stilte zelftoets van Hst 5 

Slide 4 - Tekstslide

Groepswerk Tafel vol Vlinders
  1. Lees de vraag en bedenk zelf het antwoord
  2. Overleg met elkaar over jullie antwoorden
  3. Vergelijk dit met wat de vragensteller als antwoord had
  4. Maak aantekeningen, vul 
antwoorden aan


timer
20:00

Slide 5 - Tekstslide

Wat heb je beter begrepen?

Slide 6 - Tekstslide

Dictee
  • Schrijf het woord op
  • Schrijf daarna de betekenis op

Slide 7 - Tekstslide

Dictee antwoorden
  1. koersschommeling: stijging of daling van de koers
  2. kortetermijneffect: gevolg dat snel zichtbaar of merkbaar is
  3. desalniettemin: toch, echter
  4. betuttelen: op iemand blijven passen alsof diegene niet voor zichzelf kan zorgen
  5. ecologisch: milieuvriendelijk; rekening houdend met het leven van mensen, dieren, planten en bodem
  6. representatief: een goed beeld gevend
  7. bureaucratisch: met veel papierwerk, regeltjes en ambtenarij

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk voor woensdag 20-2:
  • Lezen groene tekst functiewoorden, pag. 226
  • Opdracht 2 en 3 pag. 227 & opdr. 1 pag. 240 en lezen groene tekst

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
opdr. 2 en 3, pag. 227
opdr. 1, pag. 240
timer
20:00

Slide 10 - Tekstslide

Extra oefening: woordsoorten
  1. Maak een zin met minimaal een zn, bn, bijw, kww en aanw.vnw
  2. Maak een zin met minimaal een zn, bez. vnw, telw, zww, pers vnw

Slide 11 - Tekstslide

Extra oefening: woordsoorten
  1. Maak een zin met minimaal een zn, bn, bijw, kww en aanw.vnw 
  2. => Die grote man werd nu president.
  3. Maak een zin met minimaal een zn, bez. vnw, telw, zww, pers vnw
  4. => Jouw broer geeft mij drie ijsjes.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe doe je dit?
  • Kijk eerst naar belangrijke woordsoorten, zoals ww / zn / pers. vnw
  • Begin daar een zin mee
  • Voeg de extra informatie toe: bijw / bez vnw / vz 
  • Wat mis je nog? Kun je dat nog toevoegen?

Slide 13 - Tekstslide