1. Per bewering checken of hij klopt met de tekst in aangegeven tekstgedeelte
2. Een bewering (wat is waar?) is pas juist als ALLE elementen uit die bewering juist zijn
3. Dus: knip het antwoord in stukken en check per element of het klopt.
Bv. “Gerben komt altijd te laat en Mieke is een voetbalfan” > 2 delen checken
4. Antwoorden met altijd, nooit, alles, alleen maar, vooral - vaak verkeerd/niet waar.