1. Bedenk (in duo's) twee verschillende groepen voor wie een tekst bedoeld kan zijn. Schrijf ze op (papier of wordbestandje).
(Denk aan: leeftijd, woon- of werkplek, een gezamenlijke hobby of interesse.)
2. Bedenk er een tekstvorm bij.
Voorbeeld
Leespubliek: Mensen uit de regio Hardinxveld-Giessendam
die lid zijn van de visvereniging.
Tekstvorm: Het nieuwsblaadje van H.S.V. het voorntje.