In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Bovenbouw economie
vwo
Slide 1 - Tekstslide
Inhoud bobo les
Inleiding economie
Wat doen we in de bovenbouw?
vragen
Slide 2 - Tekstslide
Wat heb je dit jaar al geleerd bij het vak economie?
timer
0:45
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Tekstslide
En dan nu een kijkje in vwo 4..
hoofdstuk 2 vraag en aanbod
een klein kijkje in de keuken hoe we dit in vwo 4 aanbieden
Hieronder is de formule van de vraag naar stadionkaartjes van Feyenoord weergegeven
Qv = -1,5p +50
Wat voor verband geeft deze formule?
Slide 13 - Tekstslide
Qv = -1,5P + 50
Maar is de vraag naar voetbalkaartjes bij Feyenoord alleen afhankelijk van de prijs?
Qv = de vraag naar voetbalkaartjes voor de wedstrijden van de FC ABC-tje (in 1.000 stuks)
p = prijs in euro's
Slide 14 - Tekstslide
Vraaglijn met meerdere variabelen
Hieronder de vraaglijn van kaartjes bij Feyenoord
Qv = de vraag naar voetbalkaartjes voor de wedstrijden van Feyenoord (in 1.000 stuks)
P1 = de prijs in euro's van een kaartje wedstrijd Feyenoord
P2 = de prijs van product 2
P3 = de prijs van product 3
Y = het gemiddelde inkomen van de consument (in 1.000 euro’s per maand)
Slide 15 - Tekstslide
Wat voor product zou product 2 kunnen zijn? en wat zou product 3 kunnen zijn?
timer
2:30
Slide 16 - Open vraag
Wanneer de prijs van product 2 stijgt, wat is dan het gevolg voor de vraag naar kaartjes bij Feyenoord?
Wanneer de prijs van product 3 stijgt, wat is dan het gevolg voor de vraag naar kaartjes bij Feyenoord?
Wat klopt er niet aan het stukje +0,4Y?
Slide 17 - Tekstslide
Wanneer de prijs van product 2 stijgt, wat is dan het gevolg voor de vraag naar kaartjes bij Feyenoord?
Er is een positief verband tussen de prijs van product 2 en de vraag naar kaartjes voor Feyenoord. Dus als product 2 in prijs stijgt, dan zullen er meer mensen naar het stadion gaan (Qv wordt groter).
Product 2 zou dus Eredivisie live kunnen zijn.
Slide 18 - Tekstslide
Wanneer de prijs van product 2 stijgt, wat is dan het gevolg voor de vraag naar kaartjes bij Feyenoord?
Product 2 (Eredivisielive) en kaartjes voor het stadion zijn substitueerbare producten, ze voorzien in dezelfde behoefte.
Slide 19 - Tekstslide
Wanneer de prijs van product 3 stijgt, wat is dan het gevolg voor de vraag naar kaartjes bij Feyenoord?
Tussen de prijs van product 3 en de vraag naar stadionkaartjes bestaat een negatief verband. Wanneer de prijs van product 3 stijgt, neemt de vraag naar stadionkaartjes af.
Product 3 zou kunnen zijn parkeerplaatsen bij het stadion. Wanneer het duurder wordt om bij het stadion te parkeren, is het minder aantrekkelijk om naar het stadion te gaan.
Slide 20 - Tekstslide
Wanneer de prijs van product 3 stijgt, wat is dan het gevolg voor de vraag naar kaartjes bij Feyenoord?
De prijs van product 3 (parkeerplaatsen) en een voetbalkaartje voorzien samen in de behoefte om de wedstrijd te bekijken. Producten die elkaar aanvullen noemen we complementaire producten.
Slide 21 - Tekstslide
Maar wat klopt er nu niet aan die +0,4Y
Y staat voor inkomen..
Slide 22 - Tekstslide
Laat me niet lachen...
Bij een stijging van het inkomen gaan meer mensen een kaartje kopen voor wedstrijd van Feyenoord?
Misschien als ze tegen ajax moeten....
Slide 23 - Tekstslide
Economie in bovenbouw
Boeken
Veel afwisselende onderwerpen, waar je ook wat aan hebt wanneer je geen economie gaat studeren.
We praten veel over de actualiteit
Zou jij heel graag wiskunde uit je pakket willen gooien (maar dat kan op vwo helaas niet), dan is het beter om geen economie te kiezen.