Par. 9 persoonsvorm in enkelvoudige zinnen

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
- Lezen: 10 minuten
- Instructie: LessonUp
- Zelfstandig werken
-Nabespreken
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
tegenwoordige en verleden tijd

Slide 3 - Tekstslide

Doel van de les

Je kunt de persoonsvorm in enkelvoudige zinnen in tegenwoordige en verleden tijd juist spellen.

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Noteer eerst de stam van het werkwoord;

 Alleen de stam:
ik loop - ik vind     /      loop jij - vind jij

Heb je te maken met iets of iemand anders, dan schrijf je stam + t:
hij loopt - Pieter vindt - jij wordt

Tip: Zet wanneer je dit niet goed hoort i.v.m. een -t klank in stam een ander werkwoord neer (bijvoorbeeld lopen). Dan hoor je namelijk of er wel of geen -t achter de stam komt. 

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

Johan (worden) vrijdag 14 jaar.
A
word
B
wordt

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

Ik (melden) me voor vandaag ziek.
A
meld
B
meldt

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

De school (worden) morgen officieel geopend.
A
word
B
wordt

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste persoonsvorm voor de zin:

(vinden) jij dat worstenbroodje lekker?
A
vind
B
vindt

Slide 9 - Quizvraag

Verleden tijd
Voor je de spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd kunt bepalen, moet je eerst weten of je met een sterk of een zwak werkwoord te maken hebt. 

Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd:
loop - liep      zwem - zwom    doen - deed     blaas - blies 

Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd:
werk - werkte     bellen - belde      brand - brandde     praat - praatte


Slide 10 - Tekstslide

Wat voor werkwoord is:

klimmen
A
sterk
B
zwak

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor werkwoord is:

gaan
A
sterk
B
zwak

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor werkwoord is:

rennen
A
sterk
B
zwak

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor werkwoord is:

fluiten
A
sterk
B
zwak

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor werkwoord is:

tekenen
A
sterk
B
zwak

Slide 15 - Quizvraag

Wat voor werkwoord is:

ruiken
A
sterk
B
zwak

Slide 16 - Quizvraag

Wat voor werkwoord is:

lachen
A
sterk
B
zwak

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Morgen (melden) ik mij ziek.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - Zoiets (gebeuren) mij niet.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm juist op.

tt - (branden) je eten niet aan?

Slide 20 - Open vraag

Basis
- Spelling par. 9: blz. 200 opdr. 1 t/m. 3
- Klaar: 
timer
25:00

Slide 21 - Tekstslide

Kader
- Spelling par. 9:  blz. 200 opdracht 1 t/m. 5

timer
12:00

Slide 22 - Tekstslide