Woordenschatquiz blok 1 en 2

Woordenschat
nieuwsbegrip woordenschat
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
nieuwsbegrip woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Welke woorden zou ik allemaal moeten kennen?
Je woordenschat breid je uit door veel te lezen: boeken, kranten, tijdschriften, enz. 
Hoe hard heb jij gewerkt aan je woordenschat afgelopen tijd? 
Dat gaan we de komende lessen testen!
Blijkt je woordenschat niet helemaal op niveau? Geen stress, maak de opdrachten in de digitale methode van op niveau nog eens een keer!

Slide 2 - Tekstslide

Welke van deze instructiewoorden zijn synoniemen van uitleggen?
A
verklaren verklaren
B
observeren
C
toelichten
D
duiden

Slide 3 - Quizvraag

Hanneke was blij met de feedback die ze kreeg na haar
presentatie.
A
feedback = commentaar
B
feedback = cijfer
C
feedback = resultaat
D
feedback = applaus

Slide 4 - Quizvraag

Veel scholen hebben inmiddels tablets in hun lessen geïntroduceerd.
A
geïntroduceerd = verboden
B
geïntroduceerd = verminderd
C
geïntroduceerd = ingevoerd
D
geïntroduceerd = schoongemaakt

Slide 5 - Quizvraag

Wat past er op ...? Na de picknick bleven er veel etenswaren over. Dit ... is aan de voedselbank geschonken.
A
etenswaren
B
restant
C
deel
D
aantal

Slide 6 - Quizvraag

Het antoniem van ‘synoniem’ is … .
A
homoniem
B
synoniem
C
antoniem
D
hyponiem

Slide 7 - Quizvraag

‘Biologen hebben een nieuwe vogelsoort ontdekt op een archipel in de Stille Oceaan.’
A
archipel = kasteel
B
archipel = eilandengroep
C
archipel = kapel
D
archipel = vulkaan

Slide 8 - Quizvraag

Ruzie is een synoniem voor conflict.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Gelukwensen is een synoniem voor feliciteren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Japon is een synoniem voor tafelkleed.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Ben je leek op het gebied van schooltaalwoorden, maak dan de opdrachten bij blok 1.
A
leek = expert
B
leek = iemand die ergens gek op is
C
leek = geïnteresseerde
D
leek = iemand die ergens weinig verstand van heeft

Slide 12 - Quizvraag

Dat stoere meisje is duidelijk niet op haar mondje gevallen.
A
Deze zin is letterlijk bedoeld
B
Deze zin is figuurlijk bedoeld

Slide 13 - Quizvraag

Blaffende honden bijten niet.
Wat betekent dit spreekwoord?
A
iemand die dreigt, is ongevaarlijk
B
iemand die veel schreeuwt, eet te weinig
C
veel praten is het beste dieet om af te vallen

Slide 14 - Quizvraag

Wat past het beste op ...? Open vragen vind ik fijner dan meerkeuze, omdat ik dan mijn antwoorden kan ...
A
introduceren
B
domineren
C
selecteren
D
motiveren

Slide 15 - Quizvraag

Wat nu?
Heb je deze quiz slecht gemaakt dan maak je de opdrachten bij over taal blok 1 en 2 nog een keer. 

Slide 16 - Tekstslide