Vertaal de volgende zinnen:
Para preguntar
1. Is hij/zij ziek?
2. Wat heeft hij/zij?
3. Donderdag kan de dokter hem bezoeken.
4. Kan ik iets voor hem meebrengen?
5. Ik raad hem/haar aan om gezond te eten
Para contestar
1. Ja, hij/zij voelt zich heel slecht
2. Ja, hij heeft buikpijn maar geen koorts
gelukkig
3. Dat lijkt hem goed
4. Kun je wat tijdschriften en medicijnen
voor hem/haar meenemen?
5. Hij/zij gaat uw raad opvolgen