3.3 Geld lenen kost geld

Wat weet je over "lenen"?
1 / 23
volgende
Slide 1: Woordweb
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Wat weet je over "lenen"?

Slide 1 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen 2.3 Lenen is betalen!

- Welke  4 redenen kun je hebben om geld te lenen? (leenmotieven)

- Hoe bereken je de kosten van een lening?

- Wat voor soorten leningen zijn er?

Slide 2 - Tekstslide

krediet
kredietkosten
leenmotieven
hypothecaire uitslag
kredietvormen
consumptief krediet
koop op afbetaling
Leenmotieven
Dit zijn redenen om te lenen

Onverwacht geldtekort
Tijdelijk geldtekort
Koop van een gebruiksgoed
Koop van een huis (hypotheek)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumptiefkrediet (banken)
- Persoonlijke lening 
(aflossen in vooraf afgesproken termijnen)
- Doorlopend krediet 
(betaal je ook in maandtermijnen terug,
maar het afgeloste bedrag kun je weer opnemen → kredietlimiet )
- Salariskrediet
(tot een bepaald bedrag in het rood → hangt van je salaris af)


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumptiefkrediet (bedrijf)
- Koop op afbetaling
(meteen eigenaar →​ in termijnen afbetalen)



- huurkoop 
Als koop op afbetaling maar je bent pas eigenaar nadat je de laatste termijn hebt betaald.

- lease 
Je huurt het product en betaalt een maandelijks bedrag (auto totaal pakket). Je bent geen eigenaar!



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypothecaire lening 
  • Voor veel mensen de grootste lening
  • Voor een gebouw
  • Het huis of de grond dient als onderpand
  • meestal looptijd van 30 jaar

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lening terugbetalen
Als je geld hebt geleend moet je twee dingen terugbetalen

  1. Het leenbedrag (aflossen)
  2. Een vergoeding (rente)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kredietkosten: rekenvraag
Je leent €4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van €130,-. Wat betaal je aan kredietkosten? 

Totale kosten 3 x 12 x €130  = €4.680
Leenbedrag                                = €4.000
----------------------------------------   - 
Kredietkosten                            =€      680

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kredietkosten: rekenvraag
Jan leent € 1000 en gaat dit in 3 jaar terugbetalen.
Bereken zijn kredietkosten.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is rente?
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke redenen zijn er om te lenen?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke rente is hoger?
A
de spaarrente
B
de kredietrente

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?
A
€2000
B
€2200
C
€2300
D
€2400

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je rentes berekenen?
Maak opdracht 9 op bladzijde 93.
Daar is weinig ruimte voor een berekening, gebruik een papiertje.

We gaan deze opdracht bespreken over 8 minuten.
Ben je eerder klaar? Kijk je huiswerk na en vul aan.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.2 (samenvatting samen controleren)
1. Je weet wat sparen is

2. je kent de drie spaarmotieven

3. je kent het verschil tussen vaste en variabele rente

3. je kunt rekenen met rente


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.2
1. Je weet wat sparen is

2. je kent de drie spaarmotieven

3. je kent het verschil tussen vaste en variabele rente

3. je kunt rekenen met rente


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kun je rentes berekenen?
Maak opdracht 9 op bladzijde 93.
Daar is weinig ruimte voor een berekening, gebruik een papiertje.

We gaan deze opdracht bespreken over 8 minuten.
Ben je eerder klaar? Kijk je huiswerk na en vul aan.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.2
1. Je weet wat sparen is

2. je kent de drie spaarmotieven

3. je kent het verschil tussen vaste en variabele rente

3. je kunt rekenen met rente


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.2
1. Je weet wat sparen is

2. je kent de drie spaarmotieven

3. je kent het verschil tussen vaste en variabele rente

3. je kunt rekenen met rente


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies