Nederland Disk

uitdrukkingen
Het bevalt me goed!
Daar heb ik last van.
Dat valt me op.
Dat ben ik niet gewend
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

uitdrukkingen
Het bevalt me goed!
Daar heb ik last van.
Dat valt me op.
Dat ben ik niet gewend

Slide 1 - Tekstslide

Joost praat met Maria over Nederland en over de mensen in Nederland. Maria is 18 jaar. Ze komt uit Spanje. Ze woont met haar Nederlandse vriend in Amsterdam.
Joost
Maria, vind je het leuk in Nederland?
Maria
Ja! De mensen zijn aardig. Ik heb ook al Nederlandse vrienden. Soms alleen. Dan bel ik mijn moeder. Ik moet vaak denken aan ons huis in Spanje. Het was een mooi huis met een grote tuin. Achter ons huis is een groot bos. Nu woon ik in een klein huis in de stad. 
Joost; blijven jullie in Nederland?    

Blijven jullie in Nederland?

Maria
Ja, dat willen we graag. Maar weggaan uit je eigen land is wel moeilijk. Gelukkig is Spanje niet ver. Het weer in Nederland is ook vervelend. Het is veel kouder dan in Spanje.

Joost
Zijn er nog meer verschillen met Spanje?

Maria
Ja, Nederland is een plat land. We gaan vaak fietsen. Dan zie ik dat. En jullie eten andere dingen. ’s Morgens en ’s middags brood bijvoorbeeld, dat vind ik wel veel. Mijn vriend kan gelukkig goed koken. Maar ik vind niet alles lekker. En jullie eten al om 6 of 7 uur. Dat vind ik heel vroeg. In Spanje eten we om 9 of 10 uur.

Joost
Wat vind je van Sinterklaas?

Maria
Een leuk feest. Echt een feest voor de familie.

Joost
En heb je nog andere feesten meegemaakt?

Maria
Ja, Kerstmis en mijn verjaardag. Kerstmis is hier heel anders maar ik vind het altijd een mooi feest.
Maria   
Ja, dat willen we graag. Maar weggaan uit je eigen land is wel moeilijk. Gelukkig is Spanje niet ver. Het weer in Nederland is ook vervelend. Het is veel kouder dan in Spanje.
Joost  
Zijn er nog meer verschillen met Spanje?Maria    Ja, Nederland is een plat land. We gaan vaak fietsen. Dan zie ik dat. En jullie eten andere dingen. ’s Morgens en ’s middags brood bijvoorbeeld, dat vind ik wel veel. Mijn vriend kan gelukkig goed koken. Maar ik vind niet alles lekker. En jullie eten al om 6 of 7 uur. Dat vind ik heel vroeg. In Spanje eten we om 9 of 10 uur.




Maria
Ja, Kerstmis en mijn verjaardag. Kerstmis is hier heel anders maar ik vind het altijd een mooi feest.

Slide 2 - Tekstslide

Ik sport nu elke zaterdagmorgen, ik vind dat fijn.
A
het bevalt me goed
B
daar heb ik last van
C
dat ben ik niet gewend
D
dat valt me op

Slide 3 - Quizvraag

Nederlanders eten al om 18.00 uur heb ik gemerkt.
A
het bevalt me goed
B
daar heb ik last van
C
dat ben ik niet gewend
D
dat valt me op

Slide 4 - Quizvraag

Hij zet de muziek altijd hard, zo kan ik niet leren!
A
het bevalt me goed
B
daar heb ik last van
C
dat ben ik niet gewend
D
dat valt me op

Slide 5 - Quizvraag

Ze eten hier elke dag brood, dat deed ik niet in mijn land.
A
het bevalt me goed
B
daar heb ik last van
C
dat ben ik niet gewend
D
dat valt me op

Slide 6 - Quizvraag

vlak = plat
de berekening

Slide 7 - Tekstslide

het terras
benieuwd

Slide 8 - Tekstslide

gauw = snel    
fantastisch

Slide 9 - Tekstslide

de collega
de sollicitant

Slide 10 - Tekstslide

helder
massief

Slide 11 - Tekstslide

de tunnel
kamperen

Slide 12 - Tekstslide

de bocht
geen enkel =niet één

Slide 13 - Tekstslide

de uitgaven
de bodem

Slide 14 - Tekstslide


A
heel leuk
B
zon
C
muziek
D
vrolijk

Slide 15 - Quizvraag

het water is ................
A
duidelijk
B
mooi
C
vies
D
helder

Slide 16 - Quizvraag


A
de snelweg
B
de snelwech
C
de tunel
D
de tunnel

Slide 17 - Quizvraag


A
de sollicietant
B
de sollicitant
C
de solecitant
D
de sollisitant

Slide 18 - Quizvraag


A
het serras
B
het terrash
C
het teras
D
het terras

Slide 19 - Quizvraag


A
massief
B
massa
C
masief
D
massif

Slide 20 - Quizvraag


A
het bocht
B
de bogt
C
de bocht
D
het bochd

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Link

Slide 23 - Video

DE FIETS IS KAPOT HOE KOMT DAT?

Slide 24 - Open vraag

Is de mevrouw gewond?

Slide 25 - Open vraag

Wat is er met de fiets?
A

Slide 26 - Quizvraag

Hoe duur wordt de reparatie?

Slide 27 - Open vraag

beter     mooier     mooist      moeilijker  
minder        liever    beter     gezelliger


Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

koud kouder koudst
Nederland is kleiner dan Duitsland.
Nederland is groter dan Luxemburg.
Het is in Nederland kouder dan in Spanje.
In Nederland wonen minder mensen dan in Frankrijk.
Nederland is rijker dan Griekenland.
In Nederland is meer water dan in België.

Slide 30 - Tekstslide

verschillen eigen land
hoger      lager   goedkoper    mooier  duurder
vriendelijker                  lekkerder
armer               rijker     meer   minder  
liever                   strenger 
eerder             later 
groener    vlakker           bergachtiger    natter               droger 


Slide 31 - Tekstslide

Ken je al de 12 hoofdsteden
van de provincies nog?

Slide 32 - Woordweb

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 33 - Tekstslide

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 34 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruikte
D
roken

Slide 35 - Quizvraag

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruiken
D
roken

Slide 37 - Quizvraag

Blijft de klank van
SNOEPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 38 - Quizvraag

Blijft de klank van
GEVEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 39 - Quizvraag

Blijft de klank van
RENNEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 40 - Quizvraag

Blijft de klank van
KOPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 41 - Quizvraag

Het meisje ...... de politieagent.
Let op: VERLEDEN TIJD.
A
geloofde
B
geloofte
C
geloofden
D
geloven

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video