In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
6.1 Spanningsbronnen
4.2 Spanningsbronnen
Demo: Spanningsbronnen
ma DB 4.2 opdr 1 t/m 6
Slide 1 - Tekstslide
Je kunt uitleggen wat spanning is
Je kunt een voltmeter aflezen
Je kunt de spanning berekenen als je batterijen in serie schakelt.
6.1 Lesdoelen:
Slide 2 - Tekstslide
Spanning (in een model)
hoge spanning
lage spanning
Slide 3 - Tekstslide
Spanningsbronnen
Wat zijn spanningsbronnen?
Een spanningsbron levert de elektrische
energie die nodig is.
Elke spanningsbron heeft zijn eigen spanning
Slide 4 - Tekstslide
Spanning
De spanning van de spanningsbron bepaalt hoeveel energie de spanningsbron kan leveren.
De grootheid van spanning is U
De eenheid van spanning is volt (V).
Slide 5 - Tekstslide
spanning en apparaat
Een apparaat moet worden
aangesloten op de
spanningsbron die bij dat
apparaat past.
Bij teveel spanning gaat het
apparaat stuk, bij te weinig
werkt het apparaat niet goed
Slide 6 - Tekstslide
Transformatorstation
Transformatorhuisje
Slide 7 - Tekstslide
Voltmeter
Spanning meet je met een spanningsmeter.
Een andere naam voor spanningsmeter is voltmeter.
Eenheid: volt (V)
Slide 8 - Tekstslide
voltmeter
Slide 9 - Tekstslide
Batterijen schakelen
Een zaklamp werkt vaak niet op één batterij.
Hoe moet je batterijen schakelen?
Batterijen moet je in serie schakelen, dat wil zeggen de + van de eerste batterij moet aan de - van de tweede batterij.
Slide 10 - Tekstslide
Batterijen schakelen
Als je batterijen in serie schakelt, mag je hun spanningen bij elkaar optellen.
Slide 11 - Tekstslide
Batterijen in serie = spanningen optellen
Slide 12 - Tekstslide
Batterijen schakelen
Als je batterijen parallel schakelt, mag je de hoogste spanning nemen.
Slide 13 - Tekstslide
Batterijen in serie = hoogste spanning nemen
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
De meterkast
Slide 16 - Tekstslide
Vermogen berekenen
Als je het vermogen wilt berekenen doe je de hoeveelheid spanning keer de hoveelheid stroomsterkte.
Dus:
Vermogen (P) = Spanning (U) x Stroomsterkte (I)
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld
Je telefoon heeft een accu. Deze moet opgeladen worden. Dit doe je met je oplader. Je laadt op met een spanning van 5 Volt. De stroomsterkte is 2,4 Ampere. Bereken het vermogen.
5 V x 2,4 A = 12 Watt
Slide 18 - Tekstslide
Energieverbruik berekenen
Als je het energieverbruik wilt berekenen doe je het vermogen keer de tijd.
Dus:
Energie (E) = Vermogen (P) x Tijd (t)
Slide 19 - Tekstslide
Voorbeeld
Jaapie fiets naar school op zijn elektrische fiets. Na 10 uur fietsen is de accu leeg. De motor van de fiets gebruikt gemiddeld 0,05 kW aan vermogen. Bereken het energieverbruikt.
0,05 kW x 10 uur = 0,5 kWh
Slide 20 - Tekstslide
Wat is een spanningsbron?
A
Iets wat heel eng is
B
Iets waar elektriciteit naar toe gaat
C
Iets waar elektriciteit vandaan komt
D
Een apparaat dat elektriciteit gebruikt
Slide 21 - Quizvraag
Iedere batterij is 1,5 V. Hoeveel Volt komt er uit deze spanningsbron?