Huiswerk voor 9 oktober

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Instructie 
Huiswerk voor woensdag 9 oktober

Maak alle opdrachten in je werkboek en beantwoord daarna de vragen van een aantal slides.

Slide 2 - Tekstslide

blz. 38-39

Slide 3 - Tekstslide

blz. 39
ex. 20
Lees de zinnen die uit de film komen. Kies de juiste vertaling van de onderstreepte woorden.

Slide 4 - Tekstslide

blz. 53

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord hoort niet in het rijtje thuis? Leg OOK uit WAAROM. Omdat het iets anders betekent is géén reden. Kijk naar het voorbeeld en werk met woordenlijst Bron E.

Slide 6 - Tekstslide

Combineer de vraag met het antwoord.
Beantwoord de vragen vanuit jezelf.

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. R Ik ken woorden die te maken hebben met 
  2. T1 Ik kan het werkwoord avoir gebruiken.
  3. T2 Ik kan informatie uit een kijk- en luisterfragment halen
  4. I


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 8 - Tekstslide

blz. 48

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

ex. 30d
Luister en kies het juiste persoonlijk voornaamwoord dat je hoort.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

ex. 31c blz. 49
ex. 31d
Kies de juiste zin die bij de foto hoort. let op het persoonlijk voornaamwoord.
Kies de juiste werkwoordvorm. Let op het persoonlijk voornaamwoord / onderwerp van de zin.

Slide 13 - Tekstslide

blz. 50
ex. 31
Vul de juiste vorm van "avoir" in.
Beantwoord de vragen iin het Frans. Kijk goed naar het voorbeeld.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe lang heb je aan je huiswerk gezeten?
A
minder dan 30 minuten
B
tussen de 30 à 45 minuten
C
Langer dan 45 minuten
D
Meer dan een uur

Slide 15 - Quizvraag

Ik kan het werkwoord avoir gebruiken.
A
oui
B
non

Slide 16 - Quizvraag

avoir=hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 17 - Sleepvraag

kies: le / la / l' / les???
1. auto (v) / 2. homme (m) / 3. garçons (m) / 4. école (v) / plage (v) / 5. prof (m) / 6. horaires (m)

Slide 18 - Open vraag

Zet in het meervoud:
le frère / la soeur / l'arbre

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide