4H - Formuleren foutieve beknopte bijzin deel 1

Hoe is het met je? Heb je een fijne vakantie gehad?
A
Goed en ik had een fijne vakantie
B
Niet zo goed en ik had geen fijne vakantie
C
Goed, maar de vakantie was niet fijn
D
Niet zo goed, maar de vakantie was fijn
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoe is het met je? Heb je een fijne vakantie gehad?
A
Goed en ik had een fijne vakantie
B
Niet zo goed en ik had geen fijne vakantie
C
Goed, maar de vakantie was niet fijn
D
Niet zo goed, maar de vakantie was fijn

Slide 1 - Quizvraag

Maak je je zorgen over de komende twee weken online onderwijs bij Nederlands?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Heb je een flex NE ingepland?

Slide 2 - Open vraag

Inhoud deze les
Flitsherhaling formuleren tot nu toe
Herhaling uitleg foutieve beknopte bijzin
Aan de slag met de opdrachten 

Slide 3 - Tekstslide

Ronde cirkel
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 4 - Quizvraag

Nachecken
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 5 - Quizvraag

De mondelinge bespreking
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Dubbele ontkenning
D
Contaminatie

Slide 6 - Quizvraag

De schoolleiding wil voorkomen dat er geen introducees op het feest komen
A
Contaminatie
B
Onjuiste herhaling
C
Dubbele ontkenning
D
Pleonasme

Slide 7 - Quizvraag

De commandant had verboden dat er iemand op het strand zou komen.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Goed
D
Dubbele ontkenning

Slide 8 - Quizvraag

Dubbelop 1/2
Onjuiste herhaling: een vast voorzetsel twee keer gebruiken
      vb. Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer aan ergeren.
          Moet zijn: Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer ergeren.

Tautologie: twee keer hetzelfde zeggen met verschillende woorden
    vb. Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet ineens naar beneden.
          Moet zijn: Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet naar beneden.

Pleonasme: een deel van de betekenis van het woord (woordgroep) wordt nogmaals gegeven
   vb. Waarom heeft die stomme sufferd dat tijdens de les gedaan?
        Moet zijn: Waarom heeft die sufferd dat gedaan?

Slide 9 - Tekstslide

Dubbelop 2/2
Contaminatie: twee woorden of uitdrukkingen worden verward en fout gebruikt.
     vb. uitprinten, overnieuw, nachecken, omhoog stijgen
        Moet zijn: uitdraaien/printen, opnieuw/over, nakijken/checken, omhoog gaan/stijgen

Dubbele ontkenning: in zinnen met een ontkennend werkwoord, wordt nog een ontkenning  
                                             toegevoegd
    vb. De trainer raadt ons af voorlopig niet te gaan hardlopen.
        Moet zijn: De trainer raadt ons aan voorlopig niet te gaan hardlopen. (aanraden)
                              De trainer raadt ons af voorlopig te gaan hardlopen. (afraden)

Slide 10 - Tekstslide

Door de herhaling weet ik nu weer hoe het zit met dubbelopfouten.
A
Eens
B
Eens, maar het blijft moeilijk
C
Oneens, ik moet oefenen in flex
D
Oneens

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord: ... is het allermoeilijkste ... ik ooit heb gedaan.
A
dat / dat
B
wat / dat
C
wat / wat
D
dat / wat

Slide 12 - Quizvraag

Er is niets ... Niels
niet voor zijn vriendin zou doen.
A
dat
B
wat

Slide 13 - Quizvraag


Het gevoel ... je hebt als je wint, is niet te beschrijven.
A
die
B
dat
C
wat
D
het

Slide 14 - Quizvraag

Verwijswoorden dat, die en wat
Je gebruikt dat...
- Als je verwijst naar een onzijdig woord (een 'het-woord'). Het raam - dat raam, het voorwerp - dat voorwerp.
Je gebruikt die...
-Als je verwijst naar een mannelijk of vrouwelijk woord (een 'de-woord'). De tafel - die tafel, de hond, die hond. 
Je gebruikt wat...
- Na onbepaalde voornaamwoorden: alles, iets, niets, veel, het enige;
- Na een overtreffende trap: het mooiste, het aardigste, het grootste;
- Als je verwijst naar dat of datgene;
- Als wat terugverwijst naar een voorafgaande zin.

Slide 15 - Tekstslide

Door de herhaling weet ik nu weer hoe het zit met dat, die en wat
A
Eens
B
Eens, maar blijft moeilijk
C
Oneens, ik moet oefenen in flex
D
Oneens

Slide 16 - Quizvraag

Foutieve beknopte bijzin 1/2
Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Een beknopte bijzin is afgeleid van een bijzin. 

Voorbeeld
- Omdat hij zijn training wel wilde volgen, ging hij op school goed zijn huiswerk maken. (bijzin + hoofdzin)
- Om te trainen, ging hij goed zijn huiswerk maken. (beknopte bijzin + hoofdzin)

In een beknopte bijzin staat geen onderwerp en geen personsvorm. Deze kan je in gedachten invullen.  Beide onderwerpen moeten dan gelijk zijn.

Slide 17 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin 2/2
Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen: met voltooid deelwoord, met onvoltooid deelwoord of met te+ hele werkwoord. Deze woorden staan er dan in plaats van de persoonsvorm.

                                                        









-> Alsof de hotels gearriveerd zijn.

-> Alsof de saaie wiskundeles aan de opdrachten werkt

-> Alsof het licht drie kopjes heeft gezet.

Slide 18 - Tekstslide

Herkennen beknopte bijzin
1. Zoek alle persoonsvormen en onderwerpen in de zin.
2. Waar staat geen persoonsvorm en geen onderwerp? Staat daar een voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord of te + infinitief?
3. Wat is het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin? (Wie voert de handeling uit?)
4. Is dat onderwerp (mens/ding/dier) hetzelfde als in de hoofdzin?
Ja --> Goede zin
Nee --> Foutieve zin

Slide 19 - Tekstslide

Goed of fout?
'Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder'
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag

Goed of fout?
'Wachtend op de bus, stonden ze onder een paraplu.'
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Foutieve beknopte bijzin verbeteren 
Je kan een foutieve zin op twee manieren verbeteren:

1) Maak van de beknopte. BZ een gewone BZ. Je voegt het onderwerp en de persoonsvorm weer toe.

2) Verander de HZ. Vul daar het verzwegen onderwerp uit de BZ in.

Slide 22 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin verbeteren
Voorbeeldzin: 

Na hun klim in de duinen op het strand aangekomen bleken alle strandstoelen (ow) al verhuurd.

Gaan we nu op beide manieren oplossen. 

Slide 23 - Tekstslide

Los op met manier 1: beknopte BZ aanpassen.
'Na hun klim in de duinen op het strand aangekomen bleken alle strandstoelen (ow) al verhuurd.'

Slide 24 - Open vraag

Verbetering 1 
Na hun klim in de duinen op het strand aangekomen bleken alle strandstoelen (ow) al verhuurd.

1) Toen de toeristen (ow) na hun klim door de duinen op het strand waren (pw) aangekomen, bleken alle strandstoelen al verhuurd.

Slide 25 - Tekstslide

Los op met manier 2: HZ aanpassen.
'Na hun klim in de duinen op het strand aangekomen bleken alle strandstoelen (ow) al verhuurd.'

Slide 26 - Open vraag

Verbetering 2
Na hun klim in de duinen op het strand aangekomen bleken alle strandstoelen (ow) al verhuurd.

2) Na hun klim door de duinen op het strand aangekomen [zagen (pv) de toeristen (ow)] dat alle strandstoelen al verhuurd waren.

Slide 27 - Tekstslide

Goed of fout?
Vrolijk zingend werd het eten klaargemaakt.
A
Goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 28 - Quizvraag

Goed of fout?
Nog mopperend over de verloren wedstrijd, verlieten de sporters de sporthal.
A
Goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 29 - Quizvraag

Goed of fout?
Bij school aangekomen, bleken zijn boeken nog thuis te liggen.
A
Goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 30 - Quizvraag

Kijkend uit het raam, viel plotseling een dakpan naar beneden.
A
Goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 31 - Quizvraag

Aan de slag!
Ga verder met opdr. 18, 19, 20 en 21 uit je blauwe boekje

Klaar? Ga extra oefenen via Op Niveau online --> eDition --> Extra oefenen Taalverzorging --> Formuleren --> Contaminatie, verwijswoorden, etc. 
Je hoeft alleen de onderdelen te maken die ook in je boekje staan.

Ik blijf online voor vragen (mag in de chat of hardop).

Slide 32 - Tekstslide