In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Quizz
FZ 1-4
MV hst 4
Slide 1 - Tekstslide
Toetsstof
1 opgave MV 4 p's
1 opgave FZ hst 1
1 opgave FZ hst 2
1 opgave FZ hst 3 en 4 gecombineerd
Slide 2 - Tekstslide
De kredietnemer is:
A
Degene die het geld leent
B
Degene die het geld uitleent
Slide 3 - Quizvraag
Welke 4 consumptieve kredieten kun je noemen
Slide 4 - Open vraag
Je dient variabele rente te betalen over het geleende bedrag.
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Huurkoop
D
Koop op afbetaling
Slide 5 - Quizvraag
Welke twee kredieten sluit je af bij een onderliggend duurzaam consumptief product.
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Huurkoop
D
Koop op afbetaling
Slide 6 - Quizvraag
Je sluit een lening af voor de aanschaf van een auto (duurzaam product). Je wordt pas eigenaar van de auto na de laatste termijnbetaling.
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Huurkoop
D
Koop op afbetaling
Slide 7 - Quizvraag
Je spreekt met de bank een krediet limiet af. Hierbinnen mag je aflossen op ieder moment en geld opnemen tot de krediet limiet.
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Huurkoop
D
Koop op afbetaling
Slide 8 - Quizvraag
Je hebt 5 jaar lang € 1.000 geleend. De maandelijkse termijn is € 19,67. Bereken de totale kredietkosten.
Slide 9 - Open vraag
Je hebt € 2.500 geleend. Je lost aan het einde van ieder jaar af. Het eerste jaar betaal je € 112,50 rente. Wat is het rente percentage?
Slide 10 - Open vraag
Wat is juist?
A
Bij een huurhuis is de huurbaas de eigenaar.
B
Bij een koophuis betaal je huur.
C
Een hypotheek wordt iedere maand hoger.
D
Bij een huurhuis heb je altijd recht op huurtoeslag.
Slide 11 - Quizvraag
Het is de plicht van de huurder om een opstalverzekering te nemen op het pand waarin hij/zij woont.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Alfred heeft met zijn verhuurder een contract voor onbepaalde tijd afgesloten. Het blijkt zo goed te gaan tussen hem en zijn vriend dat ze na 8 maanden besluiten samen te gaan wonen. Alfred zegt zijn huur op. Mag dat?
A
Ja, maar hij heeft een opzegtermijn van 3 maanden.
B
Ja, dat kan zonder problemen.
C
Nee, want hij mag in de eerste 12 maanden niet opzeggen.
D
Nee, want hij heeft een opzegtermijn van 3 maanden.
Slide 13 - Quizvraag
Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
Stap 5:
Hypotheekadviseur
Bank
Notaris
Taxateur
Makelaar
Slide 14 - Sleepvraag
De overheid heeft bepaald dat de huurprijs van sociale huurwoningen maximaal met 2% per jaar mogen stijgen. Pieter huurt in de vrije sector. Zijn huurbaas verhoogt de huur met 5%. Mag dat?
A
Ja, want de vrije sector hoeft zich niet aan de 2% te houden.
B
Ja, want Pieter verdient toch wel genoeg als hij in de vrije sector huurt.
C
Nee, want de vrije sector moet zich ook aan de wet houden.
D
Nee, want de huur in de vrije sector is al zo hoog.
Slide 15 - Quizvraag
Jacob heeft een lineaire hypotheek afgesloten voor €360.000 met een looptijd van 30 jaar tegen 2,3% rente. Hoeveel euro rente betaalt hij in jaar 2?
Slide 16 - Open vraag
Bij een lineaire hypotheek.....
A
Dalen de bruto lasten en stijgen de netto lasten
B
Stijgen de bruto lasten en dalen de netto lasten
C
Blijven bruto en netto lasten de gehele looptijd gelijk
D
Dalen de bruto en netto lasten de gehele looptijd
Slide 17 - Quizvraag
Een inboedelverzekering is een schadeverzekering
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quizvraag
Een vorm van een levensverzekering is een aansprakelijkheidsverzekering
A
ja
B
nee
Slide 19 - Quizvraag
Vorig jaar was een brood €1,85 en nu €2,05. De procentuele verandering is
A
+10,8%
B
+9,8%
Slide 20 - Quizvraag
Bij een consumptief krediet is er sprake van lenen met onderpand
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quizvraag
De lening is €5.000 en de looptijd vijf jaar. De rente is 5%. De jaarlijkse termijn is €1.154,87. hoeveel is de totale rente die betaald wordt?
Slide 22 - Open vraag
De lening is €7.500 en de looptijd vijf jaar. De rente is 4%. De jaarlijkse termijn is €1.684,70. Hoeveel is de rente van de tweede termijn en de schuldrest aan het begin van de derde termijn?
Slide 23 - Open vraag
Noem een voordeel en een nadeel van een lineaire hypotheek ten opzichte van een annuïteitenhypotheek
Slide 24 - Open vraag
Wat wordt bij de maanduitgaven bedoeld met de netto maanduitgaven?
Slide 25 - Open vraag
De …?... zoekt naar de meest gunstige lening voor de aanschaf van een huis en verzorgt het traject van de vraag t/m afsluiten.
A
taxateur
B
hypotheekadviseur
C
notaris
D
makelaar
Slide 26 - Quizvraag
Een bank wil graag zekerheid over de waarde van de woning voordat zij een hypotheek verstrekt. Wie schakelen zij daarvoor in?
A
Taxateur
B
Makelaar
C
Hypotheekadviseur
D
Notaris
Slide 27 - Quizvraag
Voor de eigendomsoverdracht van een woning en een hypotheekakte is een ..?... nodig. Deze zorgt dat aan alle formaliteiten wordt voldaan en laat de aktes inschrijven in het Kadaster. Het Kadaster is een openbaar register waar elke belanghebbende kan zien van wie een bepaalde woning is, of er bijzondere rechten/plichten zijn en of er sprake is van een hypothecaire lening.
A
taxateur
B
hypotheekadviseur
C
notaris
D
makelaar
Slide 28 - Quizvraag
De openstaande schuld van een lening wordt lager door
A
Rente
B
Aflossing
C
Rente en aflossing
D
Geen van de antwoorden is juist
Slide 29 - Quizvraag
Vul het juiste woord in: bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager
Slide 30 - Quizvraag
A
Rechts geeft het verloop van de lasten van een annuïteitenhypotheek weer
B
Rechts geeft het verloop van de lasten van een lineaire hypotheek weer
Slide 31 - Quizvraag
Bij welke hypotheekvorm is het aflossingsbedrag elk jaar hetzelfde?
A
Annuiteiten hypotheek
B
Lineaire hypotheek
Slide 32 - Quizvraag
Mariska heeft een annuïteitenhypotheek van € 240.000,- tegen 4% voor 30 jaar. Zij betaalt rente en aflossing steeds op 31 december. De annuïteit bedraagt € 13.879,23. Hoeveel betaalt zij aan aflossing aan het eind van jaar 1.