D2B Erfelijkheid: ANTWOORDEN Kruisingsschema's

D2B Erfelijkheid en evolutie EXTRA
Basisstof voor 2MH - Kruisingsschema's
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

D2B Erfelijkheid en evolutie EXTRA
Basisstof voor 2MH - Kruisingsschema's

Slide 1 - Tekstslide


Je snapt wat deze begrippen inhouden
46 chromosomen  
23 paar chromosomen 
DNA                             - Gen 
Genotype                     - Fenotype
Lichaamscel                 - Geslachtscel
Zygote
Homozygoot                 - Heterozygoot
Dominant                      - recessief
X-chromosoom             -  Y-chromosoom
Symbool Meisje            - Jongen 
Noteren homozygoot    - heterozygoot

Welke genotypen zijn mogelijk met A en a? 
Welk fenotype zie je bij een heterozygote eigenschap?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel

Je kunt een kruisingsschema maken.
Je doet dit altijd op dezelfde wijze!

Je trekt conclusies m.b.t.:

- het genotype
- het fenotype
- de dominante- en recessieve 
  eigenschappen


Slide 3 - Tekstslide

Je gaat nu nog meer met de kruisingsschema's
oefenen

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 1

Het gen voor een normale sinaasappel is dominant over het gen voor navelsinaasappel

a. Een sinaasappel heeft genotype Bb. Is het dan een normale sinaasappel of een navelsinaasappel?

b. Geef het genotype van een navelsinaasappel

c. Een homozygote gewone sinaasappel wordt gekruist met een navelsinaasappel. 
    Hoe zien de genotypen van de nakomelingen er uit?

d. Je gaat de nakomelingen onderling weer kruisen.
     Hoeveel % van de nakomelingen zijn gewone sinaasappelen?

Slide 5 - Tekstslide


Opdracht 1
Sinaasappel

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1
Sinaasappel

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 2
Het gen voor de paarse bloemen is Dominant over het gen voor witte bloemen.

Een tuinder kruist paarse bloemen die homozygoot zijn voor de bloemkleur met witte bloemen. 
Gebruik de letter R en r.

a. Wat zijn de genotypen van de ouders?

b. Maak een kruisingsschema

c. Wat is het genotype van F1?

d. Hoeveel procent is er aanwezig van dit genotype?

e. Wat is het fenotype (Welke kleur heeft de bloem)?

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 3
Bij cavia’s is het gen voor zwarte vacht dominant over het gen voor witte vacht.

Een witte cavia paart met een zwarte heterozygote cavia.

a. Schrijf de genotypen van de ouders op

b. Maak een kruisingsschema.

c. Hoeveel % van de kinderen is wit?

d. Hoeveel % is homozygoot?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 2

Bloemen

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 4
De voorbeelden over de oogkleur van de mens zijn een versimpeling, omdat daar
meer genen bij betrokken zijn dan alleen het gen voor bruine of blauwe ogen.
Blauw/bruin is wel de basis voor de oogkleur. Andere genen beïnvloeden die kleuren in de richtingen goudbruin, groen, grijs violet. We beperken ons echter tot bruin/blauw.
Bij de mens is de bruine oogkleur Dominant (B) over b (blauwe oogkleur). 

Een man met bruine ogen met genotype BB krijgt kinderen met een vrouw die blauwe ogen heeft. 

a) Maak het kruisingsschema. 
b. Welke oogkleur(en) zullen hun kinderen hebben?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 5

Een man met blauwe ogen krijgt met zijn vriendin die bruine ogen en genotype Bb heeft, kinderen. 

a. Maak het kruisingsschema. 

b. Welke kleur(en) ogen zullen die kinderen hebben?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 6
Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a.
Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.
a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier

c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 7
In de meeste kruisingen is het genotype gegeven. 
In de volgende gevallen is dat niet zo en moet je 'terug redeneren'.

Een man en een vrouw die beide bruine ogen hebben krijgen kinderen met blauwe ogen (gebruik de letters A en a).

a. Maak een kruisingsschema en leg uit hoe bovenstaande kan. 
b. Hoe groot is de kans dat een kind van deze ouders bruine ogen heeft?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 8
Het gen voor doornloosheid bij rozen is recessief.

Na een kruising (P = ouders) van 2 rozen hebben alle rozen doorns.
Als deze rozen (kinderen F1 ) onderling weer gekruist worden blijken er echter doornloze rozen te ontstaan.

a. Wat moet het genotype van de ouders zijn?

b. Hoeveel % rozen met doornen verwacht je?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 9

Een paartje konijnen krijgen 33 jongen, van deze jongen heeft 25 % hangoren en de rest heeft rechte oren. Het mannetjes konijn is heterozygoot en heeft rechte oren.

a. Is het gen voor hangoren of voor rechte oren dominant?

b. Wat is het genotype van het vrouwtjes konijn?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 10
Waar of Niet waar
Van een man en vrouw is alleen het fenotype bekend. De man heeft bruine ogen en de vrouw heeft blauwe ogen Om antwoord te kunnen geven maak je eerst kruisingsschema’s. 
Je gaat niet gokken! Laat je antwoord d.m.v in de kruisingsschema's!

a. de nakomelingen met bruine ogen zijn altijd heterozygoot voor deze eigenschap
b. de nakomelingen met blauwe ogen zijn altijd heterozygoot voor deze eigenschap
c. Uit deze kruising kunnen homozygote nakomelingen met bruine ogen ontstaan
d. Uit deze kruising kunnen homozygote nakomelingen met blauwe ogen ontstaan

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Antwoorden
De antwoorden vind je op de volgende slides

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoel

Je kunt het kruisingsschema maken van de bevruchting.

Je kunt uitleggen hoe de bevruchte eicel zich ontwikkelt tot een zygote.

Je kunt uitleggen wat de woorden genen - erfelijke eigenschappen - lichaamscellen met  elkaar te maken hebben.





Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Kruisingsschema oefenen
Een vader en een moeder hebben geslachtsgemeenschap.
Een zaadcel bevrucht een eicel.

Maak het Kruisingsschema. Gebruik de letter X en Y 
ALLE STAPPEN ZIJN TE ZIEN! 

Hoeveel kans is er op een meisje / jongen als nakomeling? 

Slide 31 - Tekstslide

bewijs
Met het kruisingsschema heb je bewezen dat er 50 % kans is op een meisje en 50 % kans op een jongen

Slide 32 - Tekstslide

Conclusies nakomelingen mens

Van de nakomelingen heeft: 

50 % van de nakomelingen heeft het genotype XX :   een meisje
50 % van de nakomelingen heeft het genotype XY :  een jongen  

De man geeft het geslacht door.




Slide 33 - Tekstslide

Leerdoel


Je onderzoekt wat het syndroom van Down is.





Slide 34 - Tekstslide

Kruisingsschema oefenen
Een mannetjes konijn met blauwe ogen kruist met een heterozygoot konijn met bruine ogen. Bruine ogen is een dominante eigenschap.

Maak het Kruisingsschema. Gebruik de letter A en a 
ALLE STAPPEN ZIJN TE ZIEN! 
Trek de conclusies.

Slide 35 - Tekstslide

2/4 Aa 
50% Aa : Genotype heterozygoot - 
Bij 50% van de nakomelingen zie je de dominante eigenschap 
Fenotype: je ziet A dus bruine ogen

1
2/4 aa
50% aa: Genotype homozygoot - 
Bij 50% van de nakomelingen zie je de recessieve eigenschap 
Fenotype: je ziet a dus blauwe ogen
2
Verhouding genotype:
AA :  Aa :  aa
 -    :   2   :  2
50 % genotype Aa en 50 % genotype aa
3
Herhaling

Slide 36 - Tekstslide

Welke begrippen heb je geleerd?

Slide 37 - Open vraag

Welke begrippen vind je nog lastig?
Wat ga je daaraan doen?

Slide 38 - Open vraag

Je kunt een kruisingsschema maken?

Slide 39 - Open vraag

Je kunt conclusies trekken als je een kruisingsschema hebt gemaakt?

Slide 40 - Open vraag

Extra uitleg

Bekijk van de volgende link (biodesk)
t/m blz. 18

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link